De Heer Jezus in het Mattheüs-evangelie – sr (10)
Les 10
“Gezegend Hij, die komt in de naam van de Heere” (Psalm 118:26; Mattheüs 21:9, Mattheüs 23:39)
Beste cursist,
In de hoofdstukken 21, 22 en 23 van het evangelie naar Mattheüs moet de Heere Jezus afscheid nemen van lsraël, van Jeruzalem en van de tempel. Met recht, kon Hij wenen over Jeruzalem (Lukas 19:41), en zeggen: “Hoe vaak heb Ik uw kinderen willen bijeen verzamelen … en gij hebt niet gewild” (Mattheüs 23:37). Keer op keer heeft Hij hen in liefde opgezocht en te woord gestaan. Steeds opnieuw genas Hij hun zieken. Ook in de hoofdstukken 21 t/m 23 antwoordt Hij nog vol wijsheid en in geduld op al hun vragen, hoe listig die ook zijn bedoeld. Nog éénmaal klinkt de Blijde Boodschap: “Roept hen tot de bruiloft!” Maar de Heere Jezus weet dat de menigte die het “Hosanna” roept, een paar dagen later het “kruisig Hem” zal roepen. Hij weet dat Hij niet met een “koningskroon” maar met een doornenkroon wordt gekroond. Zonder te klagen, gehoorzaam, met een hart vol liefde voor het verlorene, gaat Hij naar Golgotha.
Lezen: Mattheüs 21:1-17.
Twee keer komt er een aanhaling uit Psalm 118 voor in deze hoofdstukken (21:9b en 22:42b). We zien dat Psalm 118 een profetie is. En wel in twee geheel tegengestelde opzichten.
Vraag 1:
Welke twee gebeurtenissen vinden we zo terug in deze Psalm?
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
De Heere Jezus kende deze psalm natuurlijk als geen ander. Hij wist dat beide profetische gedachten in vervulling zouden gaan. Daarom kon de Heere Jezus ook toen het volk “Hosanna” uitriep (nog) geen koningskroon aannemen. Maar de Heere Jezus komt weer! Voor de wereld die Hem afwijst op een wit paard in oordeel en gerechtigheid (Openbaring 19:11). Voor de Zijnen, rijdende op een ezel, in zachtmoedigheid en rust, als de Vredevorst. Dan zal Psalm 118 opnieuw en dan in heerlijkheid, in vervulling gaan.
Lezen: Mattheüs 21:18-22.
Na de tempelreiniging lezen we over de vervloeking van de vijgeboom.
Vraag 2:
Welk eenvoudig feit was voor de Heere Jezus reden om een oordeel uit te spreken?
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
Dit is het enige oordeel-wonder dat de Heere deed in Zijn leven op aarde. De vijgeboom is een beeld van Israël (Joël 1:7). God vond geen vrucht in Israël. Lees Johannes 5:23; 6:29; 16:27.
Vraag 3:
Welke vrucht zocht en zoekt God in de eerste plaats?
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
Aansluitend lezen we over het bidden in geloof. Misschien zult u zeggen: “Dat geldt niet voor mij. Mijn gebeden zijn zo vaak niet uitgekomen”. De Heere zegt echter: “alles wat u in het gebed zult begeren in het geloof, zult u ontvangen”. Het gaat hier om gebeds-onderwerpen, waarvan we weten wat Gods gedachten zijn en waar we dus over kunnen bidden in het geloof. Dit is hetzelfde wat in Johannes 16:23-24 staat: Het bidden in de naam van de Heere Jezus. In de geschiedenis is dit woord vooral van kracht geweest als dienstknechten van God in bijzondere omstandigheden waren gebracht, en geheel op Zijn hulp waren aangewezen. Dit wil echter beslist niet zeggen dat het woord voor u en mij niet van toepassing zou zijn. (Het gebed is beslist geen monopoli voor een bijzondere klasse gelovigen). Laten we dicht bij Hem leven, Zijn wil leren kennen. Dan kan het voor ons net zo waar worden. En laten we intussen gerust al onze aangelegenheden voor Hem brengen. “Hij wil gebeden zijn!”. Als Hij niet geeft waarom wij bidden, dan wil Hij ons vaak het betere geven: Zijn troost en Zijn rust in het hart (Filippi 4:4-7).
Lees Mattheüs 21:28-32. Hier lezen we over een mens die twee kinderen had. Aansluitend spreekt de Heere Jezus over hoeren en tollenaars die in de prediking van Johannes de Doper hadden geloofd.
Vraag 4a:
Wat had Johannes hen gepredikt’? (lees Mattheüs 3:1-2, 5-6)
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
Vraag 4b:
Wat werd bij het aanvankelijk ongehoorzame kind gevonden, dat niet bij de overpriesters en oudsten, werd gevonden?
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
Wij mogen eenmaal als zondaar bij de Heere Jezus komen, met onze gehele zielennood.
Vraag 4c:
Wat mogen we dan van Hem ontvangen (Mattheüs 11:28-29)?
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
Uit deze geschiedenis (Mattheüs 21:28-29) leren we óók dat we altijd opnieuw met berouw bij Hem mogen terugkomen, en we dan vergeving en reiniging mogen ontvangen, en dat we dan opnieuw mogen beginnen in de dienst voor Hem.
Lees: Mattheüs 21:33-46.
Dit vertelt ons de geschiedenis van de wijngaard. Ook de wijngaard is een beeld van Israël (opnieuw: Joël 1:7). De landlieden zijn dan de overpriesters en farizeeën (vers 45). Wij kunnen de gelijkenis echter ook op onszelf toepassen, want ook wij verwierpen de Heere Jezus, vóór onze bekering. Ook voor ons gold de vraag (vers 40):
Vraag 5a:
Wat had God met u en mij kunnen doen?
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
Vraag 5b:
Wat deed Hij echter?
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
Toen wij, mensen, de Zoon doodden, bad Hij: “Vader, vergeef hun, want zij weten niet wat zij doen” (Lukas 23:34).
“Van de Heere is dit gebeurd, en het is wonderlijk in onze ogen …” (Mattheüs 21:42)!
Lees: Mattheüs 22:1-14.
Hier lezen we van een koning en een bruiloftsmaal.
Vraag 6a:
Van welke groepen mensen lezen we in deze gelijkenis?
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
Vraag 6b:
Wie wordt (worden) er in deze gelijkenis niet genoemd, die je eigenlijk wel op een bruiloft zou verwachten?
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
Vraag 6c:
Wie zijn dus (afgezien van de koning) de hoofdpersonen in deze gelijkenis?
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
Toen de eregasten niet verschenen, werden wij uit de sloppen en stegen van de wereld geroepen. We werden bekleed met de klederen van het heil, en ingevoerd in Gods bruiloftszaal. Dank God voor Zijn genade!
Na de gelijkenis van de bruiloft spreekt de Heere Jezus vier keer achtereenvolgens in Goddelijke wijsheid:
1. De Farizeeën en de volgelingen van Herodes komen samen met de vraag over de belasting. Wat Hij ook zou zeggen, Hij zou óf schuldig zijn in de ogen van de Farizeeën, of schuldig in de ogen van de Herodianen zijn. Wat een Goddelijk wijs antwoord van de Heere! Wat de keizer toekomt, dat was niet moeilijk te begrijpen.
Vraag 7a:
Wat komt God toe?
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
2. De Sadduceeën geloofden niet in de opstanding, en komen juist met een uiterst gekunstelde vraag over de opstanding. De Heere Jezus verwijt hen dat ze de (Oud-Testamentische) Schriften niet kennen, want die leren overduidelijk over de opstanding. In Daniël 12 vindt u de opstanding tweemaal genoemd.
Vraag 7b:
In welke verzen?
……………………………………………………………………………………………………………………….
Hij verwijt hen ook dat ze de kracht van God niet kennen, en geeft de Sadduceeën dan een wondermooi bewijs van de opstanding, waar wij misschien nooit aan gedacht zouden hebben.
Vraag 7c:
Welk bewijs?
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
3. Wij kennen de vraag over het grootste gebod.
Vraag 7d:
Waarom noemt de Heere Jezus dit het grootste gebod, en niet bijvoorbeeld het houden van de Sabbatdag?
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
4. Nog eenmaal toont de Heere Zijn wijsheid. Nu stelt men Hem geen vraag, maar nu stelt Hij hén een vraag. De Farizeeën weten het antwoord niet, of ze willen het antwoord niet geven. Nu stelt de Heere Jezus ons die vraag:
Vraag 7e:
Hoe kan Hij tegelijkertijd Zoon én Heere zijn van David? (Denk bijvoorbeeld aan Galaten 4:4)?
……………………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………………….
Met een hartelijke groet en zo de Heere wil tot de volgende les.
Geplaatst in: Bijbelcursussen
© Frisse Wateren, FW