2 jaar geleden

De gemeente van God (6) — hoofdstuk 14-16

De gemeente van God

Haar waarheden en grondbeginselen

 

HOOFDSTUK 14

Menselijke aanstelling

 

Paulus is een voorbeeld als dienaar van Christus. Zijn aanstelling kwam “niet vanwege mensen, ook niet door een mens, maar door Jezus Christus en God [de] Vader …” (Gal. 1:1). Datzelfde geldt in wezen heden nog. — Verder lezen wij: “Als iemand spreekt, laat het zijn als uitspraken van God; als iemand dient, laat het zijn als uit sterkte die God verleent” (1 Petr. 4:11).

God is de Gever van alle bekwaamheid, en wanneer Hij grote of kleine gaven aan iemand schenkt, dan dienen deze tot oefening in gemeenschap met Hem — Na de steniging van Stéfanus werd de gemeente verstrooid, en de gelovigen gingen het land door, en verkondigden overal het Woord zonder de toestemming van een of andere menselijke instelling nodig te hebben (Hand. 8:1-4).

Geen mens heeft het recht om iemand te verbieden, Christus, de Gekruisigde, te verkondigen. Komt het niet meerdere malen voor, dat een vereniging van geestelijken, een gelovige die niet door deze vereniging werd aangesteld, verbiedt godsdienstoefeningen te houden? — Wie gaf hun deze volmacht? — Wij danken God voor de vrijheid, die alle menselijke inmenging uitsluit, terwijl wij ons alléén aan de Geest en het Woord onderwerpen. Wij erkennen geen ander gezag, dan dat, hetwelk iemand eens op aangrijpende wijze heeft genoemd: “Het gezag van de doorboorde handen.” — Slechts dit gezag heeft voor God waarde; ieder ander is slechts aanmatiging.

OPLEGGEN VAN DE HANDEN

Waar het opleggen van de handen in het Nieuwe Testament genoemd wordt, betekent het eenvoudig een bewijs van gemeenschap door de oudsten, met degene, die door God geroepen en bekwaam gemaakt werd tot bijzondere dienst, zoals bijvoorbeeld bij Timotheüs (1 Tim. 4:14), en bij Barnabas en Saulus (Hand. 13:1-4). Door de handen van de oudsten werden geen gaven uitgedeeld; ook werden de handen niet opgelegd om tot de dienst te bestemmen; evenmin wordt gezegd, dat ze door de gemeente werden uitgezonden. Neen, het is de Heilige Geest Die gelovigen uitzendt. — Het opleggen van de handen heeft ten doel om de band van gelukkige gemeenschap tussen oudsten en dienstknechten van Christus te bevestigen.

DE BENOEMING VAN EEN HERDER

Heeft de plaatselijke gemeente de opdracht ontvangen zich een herder of prediker te kiezen? — Herders over de kudde, en predikers voor Christus, worden inderdaad in het Nieuwe Testament gevonden; in geen geval staan ze daar echter op de plaats, die tegenwoordig voor hen wordt ingeruimd.

Wanneer een gemeente boven het aantal van “twee of drie” is toegenomen en een tamelijke grootte heeft bereikt, lezen wij over “opzieners en diakenen” van de gemeente (Fil. 1:1). De namen staan in het meervoud. De Heer geeft met gulle handen mensen tot verzorging van Zijn kudde, en legt geen zware last op de schouders van één enkele gelovige. — Hoe geheel anders handelt God dan de mens! Hoeveel beter is het, dat in plaats van één herder voor de gemeente, er meerdere zijn. Wij hebben in de Schrift geen voorbeeld, dat een ‘éénmans’ predikambt rechtvaardigen kan. — Wanneer een gemeente zich tot aanbidding vergaderd heeft, kan niet slechts één persoon de leiding hebben; ook heeft hij niet het recht alléén liederen op te geven; de leiding te nemen in het gebed; voor te lezen of te spreken. — Neen, de gelovigen zijn allen tezamen “één heilig priesterdom,” en ieder van hen heeft het gelijke recht “geestelijke offerande” te brengen.

 

HOOFDSTUK 15

Een bezoldigde dienst

 

De dienst voor God kan niet op dezelfde wijze uitgevoerd worden, zoals bij een advocaat, rechter of arts; ook geeft deze dienst geen garantie voor een “goed leven” met ruime salarissen. In het werk van de Heer bezig te zijn, als een middel van bestaan — zoals velen het doen — onteert de aard van de dienst, en maakt in vele gevallen de mens tot een “huurling,” door onze Heer zo genoemd in Johannes 10 vers 12 en 13.

EEN DIENAAR VAN GOD KAN MEN NIET HUREN

Een dienaar van God kan men niet huren want hij staat in dienst van een hogere Meester. Als iemand betaald wordt, is hij een dienaar van degene die hem heeft aangesteld, en heeft naar zijn voorschriften te handelen. — Paulus en andere apostelen spreken van zichzelf als “apostels van Jezus Christus” (Rom. 1:1; 2 Petr. 1:1; Judas :1 – hier slaaf). Daar wij nu door Hem voor de hoge prijs van Zijn bloed gekocht zijn, worden wij vermaand: “wordt geen slaven van mensen” (1 Kor. 7:23).

DE HEER ZELF

Het is de Heer Zelf die Zijn eigen dienstknechten benoemd en voor hun onderhoud zorgdraagt. Hij heeft vele middelen en wegen om in de levensbehoeften van Zijn dienstknechten die “door geloof wandelen, niet door aanschouwen” (2 Kor. 5:7) te voorzien. Hiervan heeft de Schrift vele voorbeelden. — Het pad van Gods dienstknechten wordt gekenmerkt door zonneschijn en schaduw, overvloed en gebrek; het gaat door kalme en hoge zeeën; heeft énerzijds niets, doch bezit anderzijds àlles. Zij zullen nimmer door hun Heer en Meester verlaten worden!

EEN GEWICHTIGE FEIT

Bedenken wij het gewichtige feit, dat de dienaars van de Heer geen bepaalde klasse onder Zijn volk vormen. De dienst is geen monopolie voor enkelen. Integendeel! Alle verlosten zijn, naar mate van hun bezigheid “Gods slaven” (Rom. 6:20-23). Terwijl de meesten van hen onder gewone levensomstandigheden hun dagelijkse arbeid verrichten, zijn anderen uitsluitend in de dienst van de Heer werkzaam. — Wanneer de Schrift spreekt over herders en leraars, gaat het niet uitsluitend over mensen die zich geheel voor deze arbeid hebben vrijgemaakt. De in 1 Korinthe 12 vers 4-11 en 28-31; Efeze 4 vers 11-16 en Romeinen 12 vers 4-8 genoemde gaven, omvatten een uitgebreid terrein van diensten, die hoofdzakelijk werden uitgeoefend door gelovigen, die voor hun dagelijks levensonderhoud moesten arbeiden. —

EEN DIENST UITSLUITEND VOOR DE HEER

Er zijn echter gelovigen die door God geroepen worden in een bepaalde arbeid al hun tijd te besteden, en de wijze van deze dienst kan het opgeven van iedere andere arbeid noodzakelijk maken. Voor dergelijke gevallen heeft de Heer voorzieningen getroffen, maar niet op een wijze, die bij de mensen gebruikelijk is. Van zulke arbeiders van de Heer wordt ons gezegd: “want zij zijn voor (ter wille van) de Naam uitgegaan, zonder iets aan te nemen van hen die tot de volken (ongelovigen) [behoren]” (3 Joh. :7). Dienaren van de Heer hebben geen vergoeding aan te nemen van hen die God niet kennen. — “U hebt voor niets ontvangen, geeft het voor niets” (Matth. 10:8). Iedere Goddelijke gunst en alle zegeningen worden “zonder geld en zonder prijs” gegeven. (Jes. 55:1). Iedere welwillendheid, die bewezen wordt van de zijde van een onbekeerd mens kan dankbaar aangenomen worden, tenzij deze gegeven zou worden met de bedoeling om het werk van de Heer te steunen. Het zou volkomen fout zijn de wereld om geld te vragen voor de zaak van God; want hoe kan satan God helpen in Zijn werk tegen het “rijk van de duisternis”!

DE WIJZE VAN ONDERHOUD

Hoe onderhoudt de Heer Zijn arbeiders? Paulus zegt: “Als wij voor u het geestelijke hebben gezaaid, is het iets groots, als wij het stoffelijke (de dingen voor het lichaam) van u zullen maaien? … Zo heeft de Heer ook verordend voor hen die het evangelie verkondigen, dat zij van het evangelie leven” (1 Kor. 9:11,14). Evenzo zegt ook de Heer tot Zijn discipelen: “En blijft in datzelfde huis en eet en drinkt wat men er heeft, want de arbeider is zijn loon waard” (Luk. 10:7). — Door deze uitspraken wordt het systeem van “betaling” niet ondersteund; aan de andere kant echter hebben de dienstknechten van de Heer het recht om dat, wat hun gegeven wordt, aan te nemen. Geestelijke arbeid wordt niet uitgeoefend met het oog op geldelijk gewin (2 Kor. 12:17,18). — Trouwens, in de behoeften van de arbeiders van de Heer wordt door vrijwillige gaven van de gelovigen voorzien, want aan hen heeft de Heer de zorg voor Zijn arbeiders opgelegd. Dit is zeker niet hetzelfde als een salarisregeling. — Er waren in sommige gemeenten oorzaken, dat Paulus op goede gronden van hen geen gaven kon aannemen.

GEEN GAVEN AANNEMEN

Zó was de geestelijke toestand te Korinthe en Efeze dusdanig, dat Paulus er de voorkeur aangaf in zijn eigen onderhoud te voorzien ( 1 Kor. 9:15-18; Hand. 20:33-35). Maar de gaven van de gemeente te Filippi nam hij graag aan, en noemde ze: “een welriekende reuk, een aangenaam, God welbehaaglijk offer”; deze gaven, zo verklaarde hij, zouden overvloedig zijn tot hun rekening (Fil. 4:10-18). Gedurende de tijd, dat de apostel in andere gebieden arbeidde, zond deze gemeente hem “één- en andermaal” haar gaven toe. Om een arbeider van de Heer alléén bij zijn bezoek iets te geven, zou gelijken op een betaling voor gepresteerde diensten. Anderzijds moet de arbeider de gelegenheid, een gave te verwachten van iedere plaats die hij bezoekt, vermijden. Beide gewoonten zijn niet in overeenstemming met de Schrift. De man van geloof ziet enkel en alleen op zijn Meester — en niet op de broeders. Nochtans heeft de gemeente de verantwoordelijkheid om hen, die in het Woord dienen, te onderhouden. De Schrift zegt immers: “een dorsende os zult u niet muilbanden” (1 Tim. 5:17,18). —Wanneer, zoals het geval kan zijn, de verzorging ontbreekt, dan heeft de Heer andere, misschien heel onverwachte bronnen, waaruit geput kan worden. Zijn bronnen drogen nimmer uit.

BEKENDE GEVALLEN

Er zijn gevallen bekend, dat zeer gewaardeerde arbeiders van de Heer vaste salarissen hebben aangenomen, zonder hierbij na te denken, dat dit met hun hemelse roeping in het geheel niet in overeenstemming was. Wij willen over hen geen oordeel uitspreken. Zij deden in overeenstemming met het licht dat zij bezaten. Wij stemmen echter met de apostel in en zeggen: “ik wijs u een nog uitnemender weg” (1 Kor. 12:31). — “Hebt geloof in God” en dan zal de beste weg gevonden worden. (Mark. 11:22).

 

HOOFDSTUK 16

De leiding in de gemeente

 

Het huis van God is samengesteld uit gelovigen (Hebr. 3:6). De tegenwoordigheid van God onder hen eist heiligheid en onderwerping aan Zijn wil (Ps. 93:5; Jak. 4:7). Waar de wil ophoudt voor de Goddelijke heerschappij te buigen, wordt geestelijk alles stuk gemaakt. — Het boek Richteren toont ons de beklagenswaardige mislukkingen van Israël in deze. Hier hebben wij een ernstige geschiedenis van afval en tuchtiging met voorbeelden van Gods barmhartige uitreddingen. — Uit het laatste hoofdstuk weten wij de wortel van al dit kwaad: “In die dagen was er geen koning in Israël: een ieder deed wat juist was in zijn ogen” (Richt. 21:25). Met andere woorden: men erkende geen macht of autoriteit boven zich, en daaruit ont-stond deze geest van democratie en wetteloosheid.

DE HEERSCHAPPIJ IS AAN GOD

De heerschappij is aan God en in wezen tot welzijn van de mens; zowel ten opzichte van de ongelovigen (1 Petr. 2:13-15), als in de gemeente van God (1 Kor. 16:16), of in de familiekring (Ef. 6:1). Wat het eerste punt betreft, zo wordt onderdanigheid aan de “bestaande menselijke instellingen” verlangd. Bij het tweede moeten wij de oudsten en opzieners onderdanig zijn, en in het derde geval is gehoorzaamheid aan de ouders noodzakelijk.

DE ONDERDANIGHEID AAN DE OUDSTEN

Oudsten worden door de Heer geroepen voor de zorg van de plaatselijke gemeenten. Tegenover het Hoofd dragen zij de verantwoordelijkheid voor de instandhouding van een Goddelijke orde overeenkomstig het Woord, en hebben daarover te waken, opdat de heiligen het aan hun overgeleverde geloof bewaren. (Jud. :3). Zij moeten de kudde voor overvallen van “wrede wolven” en leraars van verkeerde dingen, die de discipelen achter zich af willen trekken, behoeden (Hand. 20:28-30; 1 Petr. 5:2). In het kort, zij moeten over de zielen van de kudde waken, als mannen, die aan God rekenschap zullen moeten geven. (Hebr. 13:17). 

Oudsten leggen niet hun eigen heerschappij op maar zij heersen voor God. Zij zijn bestuurders van de kudde, en levende voorbeelden van datgene, wat zij leren. Beide, herder en kudde, zijn in gelijke mate aan het Woord onderworpen, en allen te samen houden vast aan het Hoofd (Kol. 2:19). De ware opzieners moeten wij in de vrees van de Heer onderdanig zijn. (Hand. 20:28; 1 Petr. 5:1-4; Hebr. 13:17).

 

Geplaatst in: ,
© Frisse Wateren, FW