2 jaar geleden

De eerste decennia van het christendom (48 – slot)

Handelingen 28 vers 1-31

Vers 1-6

De schipbreukelingen, die heelhuids aan land waren gekomen, ervoeren de goedheid van God. “De inheemsen bewezen ons buitengewone menslievendheid,” zegt de auteur van het verslag. Omdat het regende en bovendien koud was, staken ze een vuur aan. Paulus bleef niet stilzitten, maar voedde het vuur door er bijeengeraapte takken op te leggen. Terwijl hij dat deed, beet een slang zich plotseling vast in zijn hand, die aan de hitte ontsnapt was. Toen de mensen dit zagen, concludeerden ze, dat hij een moordenaar was die uit de schipbreuk was ontsnapt en die de godin van de wraak niet in leven zou laten. Maar ze veranderden onmiddellijk van gedachten toen ze zagen, dat hij de slang in het vuur afschudde en deze hem geen kwaad berokkende. Ze zeiden zelfs tegen elkaar dat hij een god was.

Bij Paulus ging hier in vervulling wat de Heer had gezegd over hen die zouden geloven: “…<en met hun handen> zullen zij slangen opnemen, en als zij iets dodelijks drinken, zal het hun geenszins schaden” (Mark. 16:17,18). Ook de rest van de inhoud van dat 18e vers werd hier vervuld: “… op zieken zullen zij [de] handen leggen en zij zullen beter worden.” Paulus deed niets om zich te onderscheiden van de rest van de gevangenen. God wilde deze mensen laten zien dat Paulus geen god was, maar Zijn dienstknecht, een man aan wie de ware God Zijn macht meedeelde, die in hun midden werkzaam wilde zijn.

Vers 7-10

Vlakbij de plaats waar de schipbreukelingen zich hadden versterkt, bevonden zich de bezittingen van Publius, de gouverneur van het eiland, die de titel “voornaamste van het eiland” droeg. Deze man ontving hen vriendelijk en bood hen drie dagen onderdak – vermoedelijk Paulus en zijn metgezellen. De apostel werd naar de vader van Publius geleid, die ziek was. Hij bad, legde hem de handen op en genas hem. Toen dit bekend werd, kwamen alle zieken van het eiland en werden genezen.

Er wordt hier niet gezegd, dat Paulus op dit eiland het Evangelie predikte; maar de wonderen werden gegeven als tekenen voor de ongelovigen; zij waren voor hen de bevestiging van het Woord van God. Ongetwijfeld werd de aandacht van deze mensen gewekt door de wonderen, en de apostel profiteerde er ongetwijfeld van, door tot hen te spreken over Hem, Wiens macht zij hadden gezien. Maar aangezien de openbare bediening van de apostel was geëindigd met zijn arrestatie in Jeruzalem, worden zijn verkondiging en ook de resultaten ervan hier met stilzwijgen overgeslagen.

De inwoners van het eiland, onder wie de kracht van God had gewerkt, vereerden Paulus en de zijnen met vele eerbewijzen en voorzagen hen van alles wat zij nodig hadden.

Vers 11-16

Na een verblijf van drie maanden vertrokken zij allen op een schip, dat op het eiland had overwinterd. Met een gunstige wind kwamen ze aan in Putéoli, waar broeders waren bij wie ze zeven dagen mochten doorbrengen. Toen de broeders van Rome hoorden van wat Paulus en zijn metgezellen was overkomen, kwamen zij hen tegemoet tot aan Forum Appii en Tres Tabernae1. “… en toen Paulus hen zag, dankte hij God en vatte moed.” Zoals de apostel aan de Korinthiërs had gezegd, droeg hij de geestelijke schat rond in een aarden vat. Dit vat, waardoor Gods kracht werd ontvouwd, stond bloot aan de invloed van de omstandigheden. Zijn zwakheid was een realiteit; maar de Heer bemoedigde Zijn dienstknecht, want Hij had zelf hier op aarde ervaren wat het betekende om mens te zijn en daarbij Gods bemoedigingen te ontvangen. Hij wist welke bemoedigingen Hij op het pad van Zijn dienstknecht moest leggen. Paulus was nu spoedig in Rome, en wat een gedachten drongen zich nu aan hem op! Wat zal ik daar tegenkomen? Ik ben al twee jaar een gevangene, stilgezet in mijn bediening, en nu zal ik een gevangene van de heidenen zijn …

Er was een gemeente in Rome die, zoals blijkt uit Romeinen 16, door de Heer zelf was gevormd; en nu kwamen deze broeders de apostel tegemoet op zijn duistere weg. Dit was als een groet uit de hemel voor hem, want zij waren leden van het lichaam van Christus, dat Paulus op zijn hart droeg. Dit was een grote versterking voor hem; hij dankte God en vatte moed.

Eenmaal in Rome, mocht Paulus op zichzelf wonen met de soldaat die hem bewaakte. Over de hoofdstukken 27 en 28 zou men het opschrift kunnen plaatsen: “En zo gingen wij naar Rome” (vs. 14). Op deze wijze nu was de apostel, zoals voorspeld, in de hoofdstad van het Romeinse Rijk gekomen.

Vers 17-22

Paulus verloor geen tijd. Al na drie dagen riep hij de voornaamsten van de Joden bijeen. Zoals hij altijd deed, hield hij zich eerst bezig met de Joden. Het lag hem na aan het hart om hen te informeren waarom hij zich nu in Rome bevond en onder deze omstandigheden. Hij was door de Joden in Jeruzalem gevangen genomen en overgeleverd aan de Romeinen, die hem hadden willen laten gaan omdat ze in hem niets, dat de dood waard was, hadden gevonden; maar hij was gedwongen een beroep te doen op de keizer omdat de Joden zich tegen zijn vrijlating verzetten. Paulus was een gevangene wiens onschuld was erkend; hij had niets tegen het volk of de wet gedaan, en hij had ook geen aanklacht tegen zijn volk in te brengen. Als hij nu een keten droeg, was dat vanwege de hoop van Israël, dat wil zeggen vanwege de Heer op Wie Israël hoopte, dat wil zeggen, niet vanwege een misdaad. Hij die de hoop van Israël is, had dezelfde omstandigheden doorgemaakt als de apostel. Hij was door Zijn volk overgeleverd aan de Romeinen, en Pilatus had Zijn onschuld erkend, maar de Joden hadden Zijn dood geëist. Paulus verkondigde een Christus die de Joden hadden verworpen en, als gevolg van deze verwerping, ook het heil dat zich uitstrekte tot allen.

De Joden zeiden tegen Paulus, dat zij geen bericht hadden ontvangen uit Judéa, en dat niemand hun kwaad over hem had verteld; maar zij wilden van hem horen over deze sekte, want het was bekend dat zij overal werd bestreden. Zo hadden zij horen spreken over de gemeenten die op verschillende plaatsen waren ontstaan en die overal tegenstand ondervonden. Zodra de waarheid aan het licht komt, is er tegenstand; want in het duistere rijk van de vijand stuit het licht op de haat van hen die zich ertegen verzetten en voelen dat hun daden door het licht worden veroordeeld. Dit is in de hele geschiedenis van de gemeente herhaald, tot op de dag van vandaag. De waarheid zal nooit begrepen worden; de gelovige moet zich daarbij neerleggen. Maar hij moet trouw blijven tot het einde, het Woord van de Heer bewaren en de Naam van de Heilige en Waarachtige niet verloochenen.

Vers 23-31

De Joden wezen Paulus een dag aan waarop verscheidene tot hem kwamen om te horen wat zijn denkbeelden waren, zoals zij het noemden, (vs. 22). Deze gedachten waren niets anders dan de waarheid. Hij legde het aan hen uit als volgt, zoals we lezen in vers 23: “… aan wie hij het Koninkrijk van God uitlegde en betuigde, terwijl hij hen trachtte te overtuigen aangaande Jezus, zowel uit de wet van Mozes als uit de profeten, van ’s morgens vroeg tot [de] avond.” Het koninkrijk van God is het rijk waarin Gods rechten en gezag worden erkend. De kenmerken van dit koninkrijk, volledig geopenbaard in Christus, leiden en besturen allen die ertoe behoren. In dit koninkrijk, gezien in Christus, wordt men ingeleid door de nieuwe geboorte. De Joden wilden niet weten van zo’n koninkrijk, dat bekering vereiste. De Wet en de Profeten hadden Christus als doel, en het was gewoon een kwestie van geloven.

“En sommigen lieten zich overtuigen door wat werd gezegd, maar anderen geloofden niet.” De Joden hadden het geduld van God tot het eindpunt gedreven. Eerst hadden zij Jezus verworpen en daarna ook het getuigenis van de Heilige Geest, dat Petrus had afgelegd. Door Gods barmhartigheid werd hun opnieuw “eerst voor de Jood, en ook voor de Griek,” door de bediening van Paulus de genade aangeboden, waardoor zij bij het aannemen ervan tot de gemeente zouden zijn toegetreden. Maar zij weigerden alles, en dus moesten zij slechts wachten op de voltooiing van het oordeel dat achthonderd jaar eerder door Jesaja was afgekondigd (Jes. 6:9,10). Hieraan herinnerde Paulus hen. Maar zij hoorden en begrepen niet; zij zagen en merkten niet op. Een gerechtelijke blindheid had het volk getroffen; het wilde zich niet bekeren en kon niet genezen worden, want het had misbruik gemaakt van de lankmoedigheid van God. Hetzelfde oordeel zal over het christendom komen. Paulus zei tot slot: “Het zij u dan bekend dat deze behoudenis van God tot de volken is gezonden; zij zullen ook horen.”

Dit is de derde aanhaling in het Nieuwe Testament van het in Jesaja 6 aangekondigde oordeel. In Mattheüs 13 vers 14 en 15 stelde de Heer het overblijfsel rondom Hem apart en paste Hij deze profetie toe op de massa van het volk. In Johannes 12 vers 40 past Hij het ook toe op het volk dat, na zoveel openbaringen van Zijn goddelijke heerlijkheden, niet wilde geloven. Hier brengt Paulus dit oordeel opnieuw in herinnering, nadat nu de Joden de Heer, evenals het getuigenis van de Heilige Geest en het getuigenis van de genade voor allen verworpen hadden.

De Heer waakte over Zijn trouwe dienstknecht en voorzag hem van alle verlichting die aan een gevangene kon worden verleend. “Hij nu bleef twee hele jaren in zijn eigen huurwoning, en hij ontving allen die bij hem binnenkwamen, predikte het koninkrijk van God en leerde aangaande de Heer Jezus Christus met alle vrijmoedigheid, ongehinderd.”

In zijn afzondering in Rome heeft Paulus het Woord van God over de waarheden betreffende het geheimenis van de gemeente aangevuld met zijn brieven aan de Efeziërs, de Kolossenzen, de Filippenzen, Filemon en waarschijnlijk ook de Hebreeën. Zoals algemeen wordt aangenomen, schreef hij tussen zijn eerste en tweede gevangenschap in Rome de eerste brief aan Timotheüs en de brief aan Titus, maar de tweede brief aan Timotheüs vóór het einde van zijn tweede gevangenschap. Zo beschikt de gemeente nu over al het onderwijs, dat zij nodig heeft tot de komst van de Heer. Dan zal Hij Zijn betrekkingen met Zijn aardse volk hervatten om de beloften aan de vaderen te vervullen.

SLOT.

 

NOOT:
1. Dit is ‘Appiusmarkt en Drie Taveernen,’ plaatsen aan de Via Appia.

 

© www.haltefest.ch

Jaargang: 1961 – Bladzijde 359; auteur: gemeenschappelijke bijbelstudie.

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW