3 jaar geleden

De eerste decennia van het christendom (29)

HOOFDSTUK 13 (VERVOLG)

Vers 13

Van Pafos reisden Paulus en zijn metgezellen naar Perge in Pamfylië. Van nu af aan nam Paulus de eerste plaats in; zij die met hem waren werden “zijn gezelschap” genoemd. Johannes, ook Markus genoemd, scheidde zich van hen af. Om Paulus te volgen en de moeilijkheden te trotseren van een bediening die zoveel tegenstand van de Joden opriep, was Markus nog te weinig vrij van het Judaïsme. Hij had noch de kosten geraamd, noch de betekenis begrepen van de dienst die hij als metgezel van de apostel was aangegaan. Daarom ontbrak hem de moed en keerde hij naar Jeruzalem terug. Men is blij dat de apostel hem later nog een ander getuigenis kon geven: “Haal Markus op,” zei hij tot Timotheüs, “en breng hem met je mee, want hij is mij veel van nut voor [de] dienst” (2 Tim. 4:11). Het is opmerkelijk, dat hij dit zei in een tijd van verval, toen een dergelijke bediening de apostel en zijn metgezellen blootstelde aan grote beproevingen, en verscheidene van hen Paulus inderdaad hadden verlaten. Zeker was Markus diep geoefend voor de Heer met betrekking tot de dienst die hij had verlaten. Daarom kon de Heilige Geest hem ook gebruiken als de schrijver van het evangelie volgens Markus, waarin de Heer wordt voorgesteld als de volmaakte dienstknecht.

Vers 14 en 15

Vanuit Perge trokken Paulus en zijn metgezellen door het land en kwamen in Antiochië in Pisidië. Zij gingen op de sabbatdag de synagoge binnen en gingen tussen de toehoorders zitten. Na de voorlezing van de wet werden zij door de oversten van de synagoge uitgenodigd om een woord van bemoediging te spreken. Hoe goed, dat nu ook de genade kon worden verkondigd aan het volk dat de Wet had gehoord! De Heilige Geest, van Wie Paulus en Barnabas afhankelijk waren, had voor hen de weg geopend en ervoor gezorgd dat de oversten van de synagoge hen gunstig gezind waren; en nu konden de apostelen aan het volk de woorden brengen die de Heer hun wilde meedelen. Als wij afhankelijk zijn van de Heer in onze dienst, zal Hij voor ons ook vandaag, in de dagen van zwakheid, de deuren openen, evenals toen.

In de kracht van de Geest van God bracht de apostel in volmaakte wijsheid de waarheid naar voren, aangepast aan zijn publiek; er waren zowel Joden als proselieten bijeen – heidenen die de God van Israël beleden. Deze werden allemaal gekenmerkt door twee dingen: Zij dienden God en vreesden Hem zonder het leven van God te bezitten. Dat zij geen leven hadden, blijkt uit vers 50: de Joden wekten vervolging op tegen Paulus en Barnabas.

Vers 16-21

In zijn toespraak herinnerde de apostel hen eraan, aan de hand van verschillende belangrijke feiten uit de geschiedenis van het volk Israël, dat God altijd bezig was geweest Zijn volk te zegenen; en om dit volledig te verwezenlijken, had Hij hun de Verlosser gezonden in de Persoon van Jezus. Israël werd nu dus geconfronteerd met een veel wonderbaarlijker openbaring van Gods genade dan ooit in de loop van de geschiedenis het geval was geweest bij alle bevrijdingen die zij hadden meegemaakt; en zij hadden zeker moeten oppassen, dat zij de Heer, Die opnieuw aan hen werd voorgesteld, niet zouden verwerpen.

De toespraak van de apostel omvat:

  1. Een korte samenvatting van de geschiedenis van het volk tot aan de dagen van Johannes de Doper;
  2. de verkondiging van de Heiland, Zijn verwerping, Zijn opstanding en verschillende getuigenissen van de Schriften die op Hem betrekking hebben.

Hij herinnerde hen eraan, dat het volk een voorwerp van Gods uitverkiezing was. Daarom bracht God hen met opgeheven arm uit Egypte, verzorgde hen veertig jaar lang als een moeder in de woestijn, vernietigde zeven volken en gaf hun het land Kanaän als erfenis. Tot aan Samuël, hadden ze richters. Van toen af aan verlangden zij naar een koning, en God gaf hun Saul, die veertig jaar lang over hen regeerde.

Voordat God het volk de koning naar hun eigen hart gaf, moesten zij door veertig jaar ervaring leren, wat een koning die zij zelf hadden uitgekozen, waard was. Het getal veertig staat altijd voor de tijd die nodig is om iets te beproeven. In plaats van in veiligheid te leven onder deze statige koning, volgde het volk hem bevend. De Filistijnen versloegen hem en hij stierf op de berg Gilboa.

Vers 22-28

God gaf het volk weliswaar de koning die het wenste, maar Hij nam hem Zelf weg. “In Mijn toorn gaf Ik u een koning, Ik nam hem weg in Mijn verbolgenheid,” lezen wij in Hosea 13 vers 11. En nadat Hij hem had weggenomen, zei God: “Ik heb David gevonden, de [zoon] van Jesse, een man naar Mijn hart, die Mijn hele wil zal doen.” God vond Zijn voldoening in David. Hij was de “geliefde.” Zijn levensgeschiedenis bewijst het; God kon in zijn hart werken en vruchten oogsten in zijn leven. De koning was de schakel tussen het volk en God, tot zegen van het volk. Hij moest noodzakelijkerwijs afhankelijk zijn van God om een rentmeester te zijn naar Gods wil. Op volmaakte wijze zal dit het geval zijn onder de komende heerschappij van Christus, wanneer Hij het priesterschap met het koningschap zal verenigen, tot volle zegen voor allen.

Het volk tot wie de apostel hier sprak, moest toegeven, dat het volk de Heer niet kende. Daarom moesten zij afstand nemen van Zijn verwerping door het volk en niet volharden in ongeloof aangaande Zijn Persoon. Want God heeft Hem uit de doden opgewekt; zij moesten zich aan de zijde van God scharen en zich losmaken van het schuldige volk. Petrus had al in Handelingen 2 gezegd: “Laat u behouden van dit verkeerde geslacht!” Het was een kwestie van kiezen vóór Christus of het lot van het ongelovige volk delen.

De apostel beschreef de Persoon van de Heer volgens de eigen geschriften van de mensen; het waren geen nieuwe boodschappen. Daarom moesten zij de volle waarheid daarin erkennen en Jezus aannemen. De apostel Petrus had, zoals het tweede hoofdstuk meldt, een soortgelijke toespraak gehouden om die andere grote waarheid vast te stellen, namelijk dat God deze Jezus, Die zij hadden gekruisigd, tot Heer en Christus had gemaakt.

Hij die door God wordt geïnstrueerd om de waarheid uit te leggen, weet hoe hij haar moet aanpassen aan de toestand van hen tot wie hij zich richt. Toen Petrus zich tot de heidenen richtte, verkondigde hij hun de goedheid van God jegens alle mensen (hfdst. 14) en de Schepper God (hfdst. 17), om hen voor te bereiden op de waarheid die hij hun moest voorhouden. De apostel probeerde zowel hen te winnen die onder de wet waren, als hen die niet onder de wet waren (1 Kor. 9:20,21).

Opmerkelijk is wat in vers 25 over Johannes de Doper wordt gezegd: “Toen nu Johannes zijn loop voleindigde.” Wij hebben allen een loop te volbrengen, hetzij van lange of van korte duur; wanneer die volbracht is, behoeven wij niet langer op aarde te blijven. De loopbaan van Johannes was kort. Hij was tot een aankondiger van de Messias opgeroepen, en nadat hij van Hem getuigd had en de Heer verschenen was, was zijn taak vervuld. Het was niet Herodes die een einde maakte aan Zijn bediening. Voor degene die niet voorwaarts gaat in trouw, kan het leven hier op aarde tot een einde komen, voordat de taak volbracht is. De apostel zegt in Handelingen 20:24: “Maar ik acht mijn leven niet als kostbaar voor mijzelf, opdat ik mijn loop volbreng en de bediening die ik van de Heer Jezus heb ontvangen.” En in 2 Timotheüs 4 vers 7, “… ik heb de loop geëindigd.” Toch was zijn leven nog niet voorbij, hoewel de tijd van zijn afscheid zeer nabij was. Het is ook duidelijk uit vers 36 van ons hoofdstuk, dat David is heengegaan nadat hij de wil van God had gediend.

 

© www.haltefest.ch

Jaargang: 1960 – Bladzijde 143; auteur: gemeenschappelijke bijbelstudie.

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW