Handelingen 6 vers 1-15
Vers 1-4
“In die dagen nu, toen de discipelen talrijker werden, ontstond er gemopper van de Griekssprekende (Joden)1 tegen de Hebreeën, omdat in de dagelijkse bediening hun weduwen over het hoofd werden gezien”. Onder deze “discipelen” verstond men de gelovigen, die volhardden in de leer van de apostelen.
In hoofdstuk 5 zagen we hoe de kracht van de Heilige Geest en de middelen van Gods voorzienigheid zich tegen het kwaad in de gemeente opstelden en zich tegen de vijanden van de Heer Jezus verzetten. Hier gebruikt de Geest van God andere middelen. Naarmate het aantal discipelen groeide, werd de liefde zwakker en daarmee ook het vertrouwen. Maar de goedaardigheid, de lankmoedigheid en de zachtmoedigheid van de apostelen en de veelheid van discipelen herstelden de vrede tot welzijn van de gemeente, en het gevaar van tweedracht onder de gelovigen werd afgewend. Bovendien werd dit opkomende probleem vanwege de “bediening van het Woord” gescheiden van de “bediening van de tafels”2. Tot die tijd waren beide bedieningen uitgevoerd door de apostelen (Hand. 4:34-36), maar met het grote aantal discipelen konden ze deze taak niet meer uitvoeren. De twaalf riepen daarom alle discipelen bijeen en zeiden: “Het is niet bevredigend dat wij het Woord van God nalaten en [de] tafels dienen. Ziet nu uit, broeders, naar zeven mannen uit u met een [goed] getuigenis, vol van [de] Geest en van wijsheid, die wij over deze taak zullen stellen. Wij echter zullen volharden in het gebed en in de bediening van het Woord”. Zo werd het kwaad dat de gemeente in de vorm van ontevredenheid bedreigde, afgewend door de wijsheid van de apostelen en door de geest van zachtmoedigheid en van vrede van de handelende broeders.
Let op vers 4. De apostelen stelden het gebed vóór de bediening van het Woord. In de tegenwoordigheid van de vijand moeten we vóór de uitoefening van elke activiteit onze toevlucht nemen tot de bron van kracht en goddelijke wijsheid. In dit opzicht, vooral in het evangelie van Lukas, wordt de Heer ons als het grote voorbeeld getoond.
Vers 5 en 6
De menigte beviel deze toespraak en koos zeven mannen, waaronder Stéfanus, een man van geloof en van de Heilige Geest. Deze zeven werden voor de apostelen gesteld, die, toen zij gebeden hadden hun de handen oplegden. De gemeente, geleid door de Heilige Geest, had gekozen voor de Griekssprekenden, zoals kan worden afgeleid uit de namen van de mannen. De discipelen uit Judea, het zij tot lof van hen gezegd, hadden geholpen de ontevredenen te kalmeren. Er was eenstemmigheid in het handelen van de twaalf en de menigte. Een mooi voorbeeld dat de gemeente bij elke beslissing moet navolgen. Door hun de handen op te leggen, maakten zich de apostelen één met de zeven in deze belangrijke bediening, die in volledige overeenstemming met allen zou moeten worden verricht.
De dienst aan de behoeftigen onder broeders en zusters vereist bijzondere eigenschappen, die tegenwoordig niet vaak gevonden worden. De mannen die hiervoor zijn gekozen, moesten een goed getuigenis hebben en moesten vol van de Heilige Geest en wijsheid zijn, omdat deze taak moeilijk is en inzicht vereist. Het veronderstelt ware vroomheid en godsvrucht, een goedheid die niets te maken heeft met zwakheid of partijdigheid. De apostel Paulus was daarin een voorbeeld, toen hij door de gemeenten van de volken werd opgedragen om hun gaven voor de behoeftigen onder de Joden naar Jeruzalem te brengen. Toen hij zijn metgezel noemde, “wiens lof in het evangelie in al de gemeenten [verbreid] is”, schreef hij over deze kwestie: “en [dit] niet alleen, maar hij is ook door de gemeenten gekozen als onze reisgenoot met deze genade, die door ons bediend wordt tot heerlijkheid van de Heer <Zelf> en [als bewijs] van onze bereidheid, zodat wij dit voorkomen, dat iemand ons verdacht maakt bij deze overvloed die door ons bediend wordt; want wij behartigen wat eerlijk is, niet alleen voor [de] Heer, maar ook voor [de] mensen” (2 Kor. 8:18-22). Het is van het grootste belang voor ons vandaag om aan deze principes te worden herinnerd, omdat de offers van de heiligen ten gunste van de Levieten, van de vreemdeling, van de wees en de weduwe aan God worden aangeboden (Deut. 26:12-13, zie ook Hebr. 13:15-16). Daarom ligt op het beheren van deze gaven zo’n grote ernst.
Vers 7
Stéfanus en Filippus hadden eerst laten zien dat ze trouw waren in deze bediening en verworven daarbij “een goede positie en veel vrijmoedigheid in [het] geloof” (1 Tim. 3:13). Maar daarna werd hun een nog belangrijker bediening toevertrouwd, zoals we aan het einde van dit hoofdstuk en in het volgende bij Stéfanus zien.
“En het Woord van God nam toe en het getal van de discipelen in Jeruzalem vermeerderde zeer en een grote menigte van de priesters werd gehoorzaam aan het geloof”. Het Woord van God groeide! Een opmerkelijke uitdrukking! Het Woord wordt hier geïdentificeerd met de vruchten die het met zich meebrengt. De mensen in wie het werkte, waren één met het Woord. Maar ze maakten zich er ook één mee, door het bij anderen te brengen.
Vers 8-15
Met Stéfanus duurde het niet lang voordat hij de dienst van een diaken overtrof. Vol genade en kracht deed hij wonderen en grote tekenen onder het volk. Zo’n krachtig getuigenis in de vrije werkzaamheid van de Geest wekte de woede van de vijand op, en hij probeerde die stem tot zwijgen te brengen. Hij gebruikte daarvoor enkele mensen, die tot verschillende synagogen behoorden. Maar omdat ze de wijsheid en de geest waarmee hij sprak niet konden weerstaan, schoven ze in hun valsheid mannen naar voren die zeiden: “Wij hebben hem lasterlijke woorden horen spreken tegen Mozes en God”. Toen brachten zij het volk en de oudsten en de schriftgeleerden in opschudding en sleepten hem weg en leidden hem voor de Raad3. Daar brachten ze valse getuigen voor die zeiden: “Deze mens houdt niet op woorden te spreken tegen <deze> heilige plaats en de wet; want wij hebben hem horen zeggen dat deze Jezus, de Nazoreeër deze plaats zal afbreken en de zeden veranderen die Mozes ons heeft overgeleverd”. Inderdaad, deze plaats werd enige jaren later vernietigd. Maar het Woord dat deze mensen tot zwijgen wilden brengen, bleef het werk van genade doen dat in die dagen met grote kracht was begonnen in het aangezicht van een satanisch verzet. “En toen zij hem aanstaarden, zagen allen die in de Raad zaten, zijn gezicht als [het] gezicht van een engel”.
Stéfanus stond op het punt de boodschap aan de koning te brengen, dat zijn volk beslist had geweigerd om Hem te aanvaarden (Luk. 19:14) en bevond zich al in de stralen van de hemelse heerlijkheid. Maar niets kon deze mannen overtuigen en hun haat laten verdwijnen. Hoe meer ze zichzelf zagen in de aanwezigheid van de waarheid, des te meer verhardden zij zich en wel in die mate, dat ze niet schroomden om hem als eerste christelijke martelaar te doden; en dit zonder zich zorgen te maken over het feit, dat de Romeinen hun het recht om dit te doen afgenomen hadden. Voor deze misdaad zouden ze echter nog de tegen hen gerichte goddelijke aanklacht, die in hoofdstuk 7 wordt genoemd, te horen krijgen die van definitieve aard was.
© www.haltefest.ch
Jaargang: 1959 – Bladzijde 39;auteur: gemeenschappelijke bijbelstudie
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW