Er was eens een man die niet geloofde in de maagdelijke geboorte van Christus, noch in de geestelijke betekenis daarvan. Hij was zelfs sceptisch over God. Hij en zijn vrouw woonden op een boerderij. Zijn vrouw was een godvruchtige gelovige. Hij maakte het haar soms moeilijk over haar geloof en spotte met haar religieuze voorschriften. “Het is allemaal onzin – waarom zou God zich verlagen en een mens worden zoals wij? Het is zo’n belachelijk verhaal,” zei hij.
Op een besneeuwde dag ging zij naar de kerk en hij bleef thuis. Nadat zij was vertrokken, wakkerde de wind aan en de sneeuw veranderde in een verblindende sneeuwstorm. Hij ging zitten om zich te ontspannen voor het vuur voor de avond.
Toen hoorde hij een luide plof, iets dat tegen het raam sloeg. Opnieuw, een andere plof. Hij keek naar buiten maar kon niets zien. Dus waagde hij zich buiten voor een beter zicht. In het veld bij zijn huis zag hij, van de meest vreemde dingen, een troep ganzen. Ze waren blijkbaar op zoek naar een warmer gebied in het zuiden, maar ze waren in de sneeuwstorm terechtgekomen. De storm was te verblindend en te hevig geworden voor de ganzen om te vliegen of hun weg te zien. Ze waren gestrand op zijn boerderij, zonder voedsel of onderdak, niet in staat om meer te doen dan met hun vleugels te fladderen en doelloos rondjes te vliegen. Hij had medelijden met ze en wilde ze helpen. Hij dacht bij zichzelf, dat de schuur een uitstekende plaats voor hen zou zijn om te verblijven. Het is er warm en veilig; ze zouden er zeker de nacht kunnen doorbrengen en de storm afwachten. Dus opende hij de schuurdeuren voor hen.
Hij wachtte, keek naar hen, in de hoop dat zij de open schuur zouden opmerken en naar binnen zouden gaan. Maar ze merkten de schuur niet op en realiseerden zich niet wat het voor hen kon betekenen. Hij ging dichter naar hen toe om hun aandacht te trekken, maar zij bewogen zich van hem weg uit angst.
Hij ging in huis en kwam terug met wat brood, brak het, en maakte een broodspoor naar de schuur. Ze hadden het nog steeds niet door.
Toen hij gefrustreerd begon te raken, ging hij naar ze toe en probeerde ze in de richting van de schuur te duwen. Ze raakten in paniek en verspreidden zich in alle richtingen behalve in de richting van de schuur. Niets wat hij deed kon hen ertoe brengen naar de schuur te gaan, waar warmte, veiligheid en beschutting was.
Totaal gefrustreerd riep hij uit: “Waarom volgen ze me niet? Zien ze niet dat dit de enige plek is waar ze de storm kunnen overleven? Hoe kan ik ze naar de enige plek krijgen waar ze gered kunnen worden?”
Hij dacht even na en besefte dat ze geen mens zouden volgen. Hij zei tegen zichzelf: “Hoe kan ik ze redden? De enige manier is dat ik word als die ganzen. Kon ik maar worden als een van hen. Dan zou ik ze kunnen redden. Ze zouden me volgen, en ik zou ze in veiligheid brengen.”
Op dat moment stopte hij en dacht na over wat hij had gezegd. De woorden galmden in zijn hoofd: Als ik maar één van hen kon worden, dan kon ik hen redden.
Toen begreep hij eindelijk Gods hart voor de mensheid en hij viel op zijn knieën in de sneeuw.
* * *
“Want het woord van het kruis is voor hen die verloren gaan, dwaasheid; maar voor ons die behouden worden, is het kracht van God.”
1 Korinthe 1 vers 18
Ik ben de Deur; als iemand door Mij binnengaat, zal hij behouden worden, en hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden.
Johannes 10 vers 9
© The Christian Explorer
Geplaatst in: Christendom, Evangelie
© Frisse Wateren, FW