Geven, zelfs in groot lijden
Inhoud
- “Ik wil”
- “Neem deze beker van Mij weg”
- Het genezen oor
- Geen smeekbede om medelijden
- Het geschenk aan zijn moordenaars
- Het geschenk aan de rover
- Het geschenk aan Zijn moeder
- De Schrift moet vervuld worden
- Hij dient ons
- Het geschenk van de heerlijkheid
In het eerste deel hebben we een indruk gekregen van hoe de Heer Jezus gaven gaf aan de mensen die Zijn pad kruisten. Maar ook Zijn lijden en dood veranderden Zijn onbaatzuchtige houding niet.
“Ik wil”
In Lukas 22 vers 39 zien we dat de Heer Jezus volgens Zijn gewoonte naar de Olijfberg gaat. Het is de laatste nacht voor Zijn kruisiging, een tijd van diepste nood en naderend lijden. En toch horen we in deze situatie een buitengewone smeekbede in Zijn gebed: “Vader, Ik wil” (Joh. 17:24).
Deze woorden zijn opmerkelijk. “Vader, ik wil” – dat horen we zelden uit Zijn mond. Zijn leven werd gekenmerkt door volledige toewijding; Zijn wil was altijd in volmaakte harmonie met de wil van de Vader. Het ging Hem nooit om Zijn eigen wil, maar altijd om de wil van de Vader. Slechts op enkele plaatsen wordt ons verteld, dat Hij uitdrukkelijk zegt: “Ik wil” (Matth. 8:3; 15:32; Mark. 1:41; Luk. 5:13; Joh. 17:24).
We vinden zo’n voorbeeld wanneer een melaatse tot Hem komt, vol twijfel of de Heer hem zou helpen. De Heer zegt: “Ik wil, word gereinigd!” (Matth. 8:2,3; Mark. 1:40,41; Luk. 5:12,13). Daarmee openbaart Hij de liefde van Zijn hart, die de melaatse zekerheid en vertrouwen geeft.
Hier in Johannes 17 vers 24, terwijl Hij tot de Vader bidt, zegt Hij opnieuw: “Vader …, Ik wil.” En wat wil Hij? Niet iets voor Zichzelf, maar iets voor ons: “… dat waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, opdat zij mijn heerlijkheid aanschouwen die U Mij hebt gegeven.” Deze wens beneemt ons bijna de adem als we het echt beseffen. Kort voordat de Heer Jezus door onuitsprekelijk lijden naar Zijn dood zou gaan, vraagt Hij de Vader niet om verlichting of om iets voor Zichzelf, maar dat wij, Zijn verlosten, voor altijd bij Hem mogen zijn – op de plaats waar Hij is en waar we Zijn heerlijkheid kunnen aanschouwen. Zijn wens, dat wij Zijn heerlijkheid kunnen aanschouwen laat ons zien hoezeer Hij ernaar verlangt om ons Zijn onmetelijke heerlijkheid te laten zien.
Deze woorden openbaren het liefdevolle hart van de Heer tot een diepte die ons tot aanbidding zou moeten brengen. Als we erover nadenken, dat de Heer Jezus dit verzoek doet terwijl Hij weet, dat het grootste lijden Hem spoedig zal overkomen, kunnen we ons alleen maar verwonderen. Zijn liefde voor ons kent geen grenzen. Zijn grootste verlangen is niet alleen om ons te redden, maar Hij wil ons ook helemaal bij Hem hebben in eeuwige gemeenschap, zodat we Hem in Zijn heerlijkheid kennen en genieten kunnen.
“Neem deze beker van Mij weg”
De passage uit Lukas 22 vers 39-46 toont ons de onbegrijpelijke diepte van het lijden van onze Heer Jezus in Gethsemané. Hier wordt duidelijk hoe buitengewoon Zijn liefde, Zijn heiligheid en Zijn toewijding zijn.
Ten eerste is het opvallend, dat de Heer Jezus Zijn discipelen niet vraagt om voor Hem te bidden in Zijn grootste nood. Anders dan de apostel Paulus, die de gelovigen op verschillende plaatsen om voorbede vroeg (bijv. Ef. 6:18,19), doet de Heer Jezus zo’n verzoek niet aan Zijn discipelen – zelfs niet in dit uur van diepste angst en smart. In plaats daarvan zegt Hij: “Waakt en bidt, opdat u niet in verzoeking komt” (Matth. 26:41; Mark. 14:38). Hij is niet bezorgd om Zichzelf, maar om hen. Hij weet dat ze in verzoeking zouden kunnen komen met het oog op de komende gebeurtenissen en Hij wil dat ze hierop voorbereid zijn.
Dan horen we de Heer Jezus aan de Vader vragen: “Vader, als U het wilt, neem deze drinkbeker van Mij weg; moge evenwel niet mijn wil maar de Uwe gebeuren!” (Luk. 22:42).
Ook dit is een van de zeldzame keren, dat de Heer Jezus een verzoek voor Zichzelf doet. Maar wat is de reden voor dit verzoek? Men zou kunnen denken, dat Hij bang was voor de fysieke kwelling die Hem te wachten stond: de geseling, de spijkers, het hangen aan het kruis. Maar dat was niet de reden. Veel martelaren verdroegen de dood met een lied op hun lippen. In het verder verloop van de gebeurtenissen zien we, hoeveel meer de Heer het fysieke lijden waardig droeg.
Nee, Zijn gebed ging niet over wat mensen Hem zouden aandoen. Het ging over iets veel diepers: Hij zou de zonden op Zich nemen van allen die in Hem geloven. Hij, die volmaakt rein en heilig was, zou belast worden met onze schuld. Hij, die de zonde tot in het diepst van zijn wezen haatte, zou zelf tot zonde gemaakt worden. Deze gedachte was oneindig verschrikkelijk voor Hem, omdat Zijn Goddelijke en volmaakte natuur van een zuiverheid was (en is), die de zonde absoluut verafschuwt.
Het is vaak beangstigend gemakkelijk voor ons om in contact te komen met de zonde. Het is verleidelijk en ons vlees schept genoegen in de zonde. Maar de Heer Jezus had geen zondig vlees. In Hem was alleen de heilige, Goddelijke natuur die de zonde haat. Voor Hem was alleen al de gedachte om met zonde in aanraking te komen onverdraaglijk – en nog meer de gedachte om zelfs tot zonde gemaakt te worden.
Deze smeekbede toont ons daarom Zijn reinheid en heiligheid met stralende helderheid. Het was geen zwakheid die Hem deed bidden: “Neem deze drinkbeker van Mij weg!” Het was juist de uitdrukking van Zijn volmaakte zuiverheid, Zijn afschuw van de zonde waarmee Hij aan het kruis belast zou worden en Zijn absolute toewijding aan de wil van de Vader. Hij wist, dat Hij door Zijn God, met wie Hij altijd in gemeenschap was geweest, verlaten zou moeten worden als Hij met onze zonden belast zou worden. Hij wist, dat Hij het verschrikkelijke oordeel over onze zonden zou moeten dragen – de slagen van een heilige God.
Ondanks de gruwel van de zonde en de kwelling die Hem te wachten stond, voegde Hij eraan toe: “… moge evenwel niet mijn wil maar de Uwe gebeuren!” Deze zin onthult de volledige toewijding van de Heer Jezus aan de wil van Zijn Vader. Hij was bereid om te doen wat nodig was voor onze verlossing, hoewel het voor Hem het meest verschrikkelijke was, dat Hij zich kon voorstellen.
Op dit moment zien we Zijn oneindige liefde voor ons en Zijn absolute heiligheid. Het is een tafereel, dat ons tot aanbidding zou moeten brengen. Hij, die de zonde haatte, nam onze zonden op Zich, opdat wij vergeving en verlossing kunnen ervaren. Wat een wonderbare Verlosser!
Het genezen oor
In Lukas 22 vers 50 en 51 lezen we verder: “En één van hen trof de slaaf van de hogepriester en sloeg zijn rechteroor af.” Maar Jezus antwoordt door te zeggen: “Laat het hierbij.” Wat er dan gebeurt, is nog een uitdrukking van Zijn overweldigende liefde die ons voorstellingsvermogen te boven gaat: Er komen mensen om Hem te grijpen, Zijn handen vast te binden en Hem naar het kruis te brengen – en toch doet Hij iets dat ons diep raakt: Hij geneest.
Misschien zouden we het kunnen begrijpen als die slaaf huilend naar Jezus was gekomen, Hem smekend en berouwvol: “Wat ik tegen U van plan ben, is verschrikkelijk. Help mij alstublieft!” Maar daar is hier niets van te zien. Geen berouw, geen smeekbede. En toch geneest Jezus één van Zijn vijanden uit vrije liefde: een man die op het punt staat Zijn genezende handen te boeien.
Dit is onze Heer: een onvergelijkbare Gever. Onvoorstelbaar!
Geen smeekbede om medelijden
Wanneer we de Heer Jezus voor Herodes, voor Pilatus en voor de soldaten zien, valt het op dat Hij nooit om medeleven, barmhartigheid of medelijden heeft gevraagd. Dit betekent niet dat Hij ongevoelig was voor medelijden, integendeel. In Psalm 69 kunnen we in Zijn hart kijken: “Ik heb gewacht op medeleven, maar het is er niet, op troosters, maar ik heb ze niet gevonden” (Ps. 69:21).
En toch – Hij vroeg niet om medeleven of medelijden. Waarom? Omdat Hij vastbesloten was om de wil van Zijn God te vervullen. Als het de wil van God was, dat Hij geslagen zou worden, dan wilde Hij dat aannemen. Hij was bereid om geslagen te worden.
Dit is onze Heer: vol toewijding tot in de diepste vernedering.
Het geschenk aan Zijn moordenaars
Dan horen we de Heer Jezus aan het kruis. Zijn eerste gedachte betreft Zijn vijanden.
Wij zouden verwachten, dat Hij de Vader zou vragen om Hem te wreken voor de wrede onrechtvaardigheid waarmee Hij wordt behandeld. Maar in feite wendt Hij zich tot de Vader om voor Zijn vijanden te bidden! En wat we dan horen gaat ons verstand te boven: “Vader, vergeef hun, want zij weten niet wat zij doen!”. (Luk. 23:34). – “Vader, vergeef hun!” Deze mensen hadden Hem haat getoond voor Zijn liefde, wreedheid voor Zijn goede daden (Ps. 109:5), en toch is Zijn antwoord een uitdrukking van echte liefde: een gebed om vergeving.
Het geschenk aan de rover
Daarna zien we hoe de Heer Jezus zich wendt tot de dief die naast Hem aan het kruis hing. Deze man, die zich bewust is van zijn schuld en toegeeft dat hij zijn straf verdient, vraagt Jezus: “Denk aan mij, wanneer U in uw koninkrijk komt!” (Luk. 23:42). En wat geeft de Heer Jezus deze man? Waar alle mensen op aarde uiteindelijk naar verlangen: het paradijs.
Mensen zijn altijd al op zoek geweest naar een verloren paradijs. Of het nu door politieke systemen als communisme of kapitalisme is, of door reizen naar dromerige vakantiebestemmingen in de Zuidzee of elders – mensen zijn op zoek naar die ene plek. Maar hier geeft de Heer Jezus uit vrije genade het paradijs aan een misdadiger. En niet ergens in de verre toekomst, niet aan het einde van de wereld, maar vandaag: “Vandaag zult u met Mij in het paradijs zijn” (Luk. 23:43). En niet zomaar een paradijs – nee, de gemeenschap daar met Hemzelf: “U zult met Mij in het paradijs zijn.” Is er iets groters?
En daarbij handelt Hij, zoals al eerder gezegd, niet vanuit een houding van welwillendheid van bovenaf, maar als iemand die zelf medekruisigd is. En Hij geeft deze belofte ook al staat Hij op het punt om de drie uren van duisternis te doorleven – de tijd waarin Hij de straf onder Gods oordeel zal dragen, ook voor deze man. Want anders zou het niet mogelijk zijn geweest om hem deze belofte te geven. Gods rechtvaardigheid moest worden vervuld om deze genadegave überhaupt mogelijk te maken.
Het geschenk aan Zijn moeder
Het laatste geschenk van de Heer Jezus is voor Zijn moeder. Hij was haar niet vergeten; Hij had haar nood begrepen. Ze zou niet alleen weduwe worden, maar ook haar eerstgeboren zoon verliezen. Met de woorden “Vrouw, zie, uw zoon!” (Joh. 19:26) geeft Hij haar de discipel aan haar zijde die Hem van alle discipelen het beste begrepen had. Johannes neemt haar vervolgens in huis en geeft haar een nieuw thuis. Zelfs in het midden van Zijn grootste lijden herinnert de Heer zich degenen die Hem na staan.
De Schrift moet vervuld worden
Dan krijgt Hij een vreselijke dorst. Maar in plaats van te zeggen: “Geef mij alstublieft te drinken”, zegt Hij alleen: “Ik heb dorst!”, zodat de Schrift vervuld wordt (Joh. 19:28). Dit toont de majesteit van Zijn persoon: dat Hij Zelf op dit moment de uitkomst aan God overliet en alles deed om de Schriften te vervullen. De Schrift had al voorzegd wat Hem gegeven zou worden: azijn (Ps 69:22). En dat is precies wat er gebeurde. Dit is onze Heer.
Hij dient ons
Maar Zijn geven eindigde niet met Zijn dienst op aarde. Ook vandaag de dag geeft Hij ons Zijn goedheid en genade. En in de eeuwigheid zal Hij ons nog meer geven. In Lukas 12 vers 37 lezen we, dat Hij ons aan tafel zal uitnodigen en ons Zelf zal dienen. Kunnen we ons dat voorstellen? Zijn geven houdt niet op. Zelfs als Hij op de troon zit en eindelijk de eer ontvangt die Hem toekomt, zien we een stroom van zegen uit deze troon vloeien (Openb. 22:1). Zijn geven en uitdelen blijft zonder einde.
Het geschenk van de heerlijkheid
Ik wil graag afsluiten met wat waarschijnlijk het grootste geschenk is, dat de Heer ons kan geven. Het is een geschenk, dat we nu al kunnen mogen kennen en dat ons voor eeuwig gelukkig zal maken. We kunnen ons er vandaag al over verheugen, ook al kunnen we nauwelijks helemaal bevatten wat het echt betekent. Het gaat om de woorden uit Johannes 17 vers 22 en 23: “En de heerlijkheid die u Mij hebt gegeven, heb ik hun gegeven, opdat zij één zijn zoals Wij één zijn: Ik in hen en U in Mij; opdat zij volmaakt zijn tot één, opdat de wereld erkent dat U Mij hebt gezonden en hen hebt liefgehad zoals U Mij hebt liefgehad.”
Deze heerlijkheid die Hij ons wil geven is een onbeschrijflijk geschenk. De Heer had God op een onvergelijkelijke wijze verheerlijkt door Zijn leven en sterven, en God antwoordde met een geweldige heerlijkheid die Hij Hem als Mens schonk. Maar nu zegt de Heer Jezus als het ware: Ik wil deze heerlijkheid aan de mijne geven. – Waarom? Het uiteindelijke doel is “opat de wereld erkent dat U hen (de Mijnen) hebt liefgehad zoals U Mij hebt liefgehad”.
Dat de Heer Jezus ons deze heerlijkheid geeft, is het bewijs, dat God de Vader ons net zo lief heeft als Hijzelf door de Vader geliefd wordt. Kunnen we ons dat voorstellen? Hoe God Zijn Zoon liefheeft – op een onvoorstelbaar geweldige wijze! Deze liefde bestond al in de eeuwigheid, ze vergezelde de Heer op Zijn reis over de aarde en vond haar hoogtepunt in Zijn sterven. Jezus zelf zegt: “Daarom heeft de Vader mij lief, omdat ik mijn leven afleg” (Joh. 10:17). Zijn offerdood is het hoogtepunt van waarom de Vader Hem liefheeft.
En nu ervaren we, dat de Vader ons ook met dezelfde liefde liefheeft. Als bewijs hiervan zal de Heer ons Zijn heerlijkheid geven, zodat we het voor eeuwig zullen weten: Wij worden bemind met dezelfde liefde die de Vader voor Zijn Zoon heeft.
De uitspraak dat de Heer Jezus zijn leven en lichaam voor ons zou geven (Luk. 22:19) vervult ons al met verwondering. Maar dit geschenk wordt hier overtroffen: De eeuwige liefde van de Vader, de liefde waarmee Hij de Zoon altijd heeft liefgehad, wordt nu óók aan ons gegeven. Deze liefde wordt in al haar volheid en kracht gegeven aan allen die in Hem geloven, aan u en mij.
Dirk Schürmann; © SoundWords
Online in het Duits: 12.12.2024; geactualiseerd: 14.12.2024
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW