19 jaar geleden

Bijbelse begrippen – Pascha (1)

Sinds duizenden jaren en ook vandaag nog vieren de joden het Pascha, het feest ter herinnering aan de uittocht uit Egypte, het land van de slavernij voor het volk Israël. Vóór de nacht van hun uittocht had God zelf ondubbelzinnig aanwijzingen gegeven. Overigens de eerste die Hij aan Zijn volk Israël gaf …

“Dit is de HEERE een paasoffer, Die voor de huizen van de kinderen Israëls voorbijging in Egypte, toen Hij de Egyptenaren sloeg, en onze huizen bevrijdde! Toen boog zich het volk en neigde zich” (Exodus 12:27).

Negen plagen had God al over het land Egypte laten komen. De negende betekende drie dagen lang duisternis in alle huizen van de Egyptenaren, terwijl het volk van de plaag uitgesloten was: in hun huizen was licht (Exodus 10:23). De laatste en tiende plaag kondigt God nu aan: Hij zal alle eerstgeborenen in het land Egypte slaan – van de mensen tot het vee. Het is niet slechts een groot teken, maar het is een oordeel van God, dat Hijzelf uitvoert. Hij toont, dat Hij de zonde straft. Maar ook hier worden volgens de gedachten van de genade van God de Israëlieten als zijn volk uitgezonderd (Exodus 11:7), doordat God hen een middel geeft, dat Hem aan hen laat “voorbijgaan”: het Pascha (Hebreeuws Pesach = voorbijgaan, onberoerd laten, overslaan). Zonder het bloed van een geslacht paaslam waren ook zij niet verschoond gebleven.

Het Pascha krijgt voor het volk Israël een principiële, maar ook historische betekenis: God bepaalt een nieuw begin, doordat Hij zegt: “Deze zelfde maand [dit is de maand Abib of Nisan] zal u het hoofd van de maanden zijn; zij zal u de eerste van de maanden van het jaar (1) zijn. Spreekt tot de ganse vergadering van Israël, zeggende: Aan de tiende van deze maand neme een ieder een lam, naar de huizen der vaderen, een lam voor een huis” (Exodus 12:2-3). “Gij zult een volkomen lam hebben, een mannetje, een jaar oud” (vers 5). Dit lam moest vier dagen in bewaring worden gehouden – voldoende tijd om op te merken of het werkelijk zonder gebrek was -, het moest dan op de veertiende dag van de eerste maand “tussen de twee avonden” (2) geslacht worden en daarbij mocht geen been aan hem gebroken worden (Exodus 12:46). Het bloed moest opgevangen worden en aan de posten en de bovendorpels van het huis gestreken worden. Het vlees werd dan aan het vuur gebraden en helemaal gegeten, samen met ongezuurd brood en bittere kruiden. En terwijl de Israëlieten – klaar om op te breken: “uw lendenen zullen opgeschort zijn, uw schoenen aan uw voeten, en uw staf in uw hand” (vers 11) – het paaslam aten, ging God door Egypte en sloeg “al de eerstgeborenen in Egypteland, van de eerstgeborene van Farao af, die op zijn troon zitten zou, tot op de eerstgeborene van de gevangene, die in het gevangenhuis was, en alle eerstgeborenen van de beesten” (vers 29).

En in de huizen waar het bloed van het paaslam aan de deuren gestreken was …?

Misschien hebben sommige van de oudste zonen angstig en vol bangheid op de handelingen van de vader toegezien, hoewel toch alles volgens de juist gehoorde uitgevoerd werd. Doch God had gezegd: “wanneer Ik het bloed zie, zal Ik u voorbij gaan; en er zal geen plaag onder u ten verderve zijn” (vers 13). Zo heeft God gezegd en zo heeft Hij gehandeld. De zekerheid van de eerstgeborenen in het huis hing niet van zijn gevoel af, maar van zijn geloof aan dát, wat God gezegd had, aan hoe God dit bloed zag en waardeerde.

Deze laatste plaag in Egypte had zo’n invloed op de farao en de Egyptenaren, dat het volk eindelijk uit het land mocht trekken en daarbij nog met gerei van goud en zilver en bovenkleding, die de Egyptenaren hen afstonden.

Tot zover de historische gebeurtenis. Uit het Nieuwe Testament weten wij, dat het pascha evenals de andere feesten, de offers en vele godsdienstige instellingen in Israël, een geestelijke betekenis had. De apostel Paulus schrijft: “Want ook ons pascha, Christus, is geslacht” (1 Korinthe 5:7); en de apostel Petrus spreekt: “maar door kostbaar bloed, als van een vlekkeloos en onbesmet lam, het bloed van Christus. Hij is wel voorgekend vóór de grondlegging van de wereld, maar in het laatst van de tijden geopenbaard ter wille van u” (1 Petrus 1:19-20). God had dus al “vóór de grondlegging van de wereld” het plan, het offer te geven. Aan de voorschriften van Exodus 12 ligt al deze diepe gedachte ten grondslag: God ziet het offer van Zijn Zoon, de Heer Jezus Christus; Hij is “het lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt!” (Johannes 1:29). Daarom mogen wij ook in de details van de pascha-voorschriften verwijzingen naar het unieke van het offer van onze Heer en Heiland herkennen. We willen enkele daarvan naar voren brengen:

  • Het moest een lam zonder gebrek zijn: God heeft Zijn Lam voor ogen, dat Hij “voorgekend heeft vóór de grondlegging van de wereld”, “een vlekkeloos lam” en daarbij ook nog “onbesmet” (1 Petrus 1:20).
  • Het bloed, dat God zag, was het bloed van Zijn geliefde Zoon dat aan het kruis van Golgotha zou vloeien. Alleen dit bloed van het plaatsvervangend offer van Jezus Christus reinigt van alle zonde.
  • Er mocht geen been aan hem gebroken worden: Ondanks de brutaliteit van de vijanden van de Heer Jezus, werd ook deze profetie vervuld toen Hij aan het kruis hing (Johannes 19:36).
  • Het paaslam moest helemaal, dat wil zeggen “zijn hoofd met zijn schenkelen en met zijn ingewand” (Exodus 12:9), aan het vuur gebraden worden: vuur is een beeld van het oordeel, dat het offerlam van God als plaatsvervanger voor de zondaar droeg, waarbij de persoonlijke volmaaktheden van Christus, wat Zijn gedachten, Zijn wandel en Zijn innerlijke gevoelens betreft, duidelijk naar voren traden.
  • “Een ieder neme een lam”: Ieder moet voor zich persoonlijk het plaatsvervangende offer van de Heer Jezus aannemen. Het lam te nemen, het in bewaring te hebben, het te slachten, het bloed aan de posten van de deur te strijken en dan in huis te blijven, dat alles lag binnen de verantwoording van de familie en van de afzonderlijke personen.
  • De zekerheid voor de eerstgeborene lag alleen in het bloed, dat buiten zichtbaar was; de persoonlijke zekerheid echter lag in het geloof aan het Woord van God door Mozes. Ook vandaag is menigeen in zekerheid, omdat zij de dood van de Heer Jezus voor zichzelf in aanspraak nemen, maar zij blijven toch in angst zolang zij niet in vol vertrouwen op het Woord van God steunen: “Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven (Johannes 3:36).
  • De maaltijd moest vergezeld worden door ongezuurd brood, “brood der ellende” (Deuteronomium 16:3), en bittere kruiden. In de vreugde van het heil mengen zich bij het zien van het oordeel van God bittere gevoelens, namelijk daarover, wat onze zonden de Heiland gekost hebben.
  • Elke familie at niet ‘een’ lam, maar zij aten ‘het’ lam “aan de huizen, in welke zij het eten zullen” (vers 7). Zij hadden allemaal deel aan ‘het ene’ lam, een uitdrukking van de eenheid van het hele volk Israël in gemeenschap met het ‘ene’ lam.
  • Als voorbereiding voor het vertrek uit Egypte waren allen gekleed, hadden de schoenen aan en een staf in hun hand. Zo is ook vandaag elke verloste in de wereld (Egypte) een vreemdeling, en heeft als thuisland en doel het beloofde land, het vaderland dat boven is.

Gelijktijdig met de verordening van het pascha in de nacht van de 14e Abib gaf God ook de aanwijzing, dat Israël ter gedachtenis van deze nacht jaarlijks het pascha vieren moest:

“En deze dag zal u wezen ter gedachtenis, en gij zult hem de HEERE tot een feest vieren; gij zult hem vieren onder uw geslachten tot een eeuwige inzetting” (Exodus 12:14).

Wij mogen daaruit leren, dat ook wij de diepe betekenis van de dood van onze Heiland nooit uit de ogen mogen verliezen. Is er diepe dankbaarheid in onze harten voor dat, wat Hij voor ons gedaan heeft?

Rainer Brockhaus, © Folge mir nach

NOTEN:
1. Dat betekent het heilige jaar, dat met de eerste nieuwe maan na de lentenachtevening ( = tijd, wanneer dag en nacht elk 12 uur lang en dus aan elkaar gelijk zijn; dit gebeurt tweemaal in het jaar: 21 maart en 23 september) begon. Het burgerlijke jaar begon met de eerste nieuwe maan na de herfstnachtevening.
2. Volgens Deuteronomium 16:6 waarschijnlijk de tijd tussen zonsondergang en het aanbreken van de nacht.

Vertaling: Frisse Wateren – rm

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW