Deel 1: 32-814 n. Christus
Hoofdstuk 13 (vervolg)
De eerste planting van het kruis in Engeland
Ver terug in de eerste dagen van apostolische eenvoud werd, naar wij geloven, het kruis van Christus op dit eiland geplant. Er is voldoende historische zekerheid om te geloven, dat Claudia, door Paulus vermeld in zijn tweede brief aan Timotheüs, de dochter was van een Britse koning. Zij werd gehuwd door een aanzienlijke Romein, met name Pudens. Deze omstandigheid moet ons niet al te zeer bevreemden, indien wij ons herinneren dat, gedurende het gehele tijdvak van de Romeinse overheersing in dat land, zich vele gelegenheden hebben moeten voordoen om het Christendom bekend te doen worden. Deze gelegenheden zijn zeker graag aangegrepen door hen, die de Heer Jezus en tevens de zielen in waarheid liefhadden. Bovendien was het de gewoonte in die tijden , dat de Britse koningen en edelen hun zonen naar Rome zonden om daar te worden opgevoed. Dit gebeurde, naar verhaald wordt, zo menigvuldig, dat opzettelijk tot dit doel een woning werd ingericht. Om dit te onderhouden werd een belasting van één stuiver geheven van elk huis in Engeland.
Een ander getuigenis voor de vroege vestiging van het Christendom in Engeland vindt men bij de kerkvaders. Justinus de martelaar, Ireneüs en Tertullianus, die schreven in de tweede eeuw, beweren dat in elk land, bij de Romeinen bekend, belijders van het Christendom werden aangetroffen. Van hen die in wagens reden, tot de zodanige die zonder huisvesting waren, vond men geen klasse van mensen, uit welker midden geen gebeden opstegen in de naam van de gekruisigte Jezus. Ook bezitten wij het getuigenis van latere kerkvaders. De historische lijn schijnt doorgetrokken te worden met de vermelding van bisschoppen uit Brittannië, die vele algemene conciliën van de vierde eeuw hebben bijgewoond; en hun rechtzinnigheid gedurende de Ariaanse geloofstwisten wordt buiten twijfel gesteld door de gewichtige verklaringen van Athanasius en Hilarius. Men zegt, dat de Pelagiaanse ketterij in Engeland werd ingevoerd door een zekere Agricola in het jaar 429, en dat zij veel aanhangers vond. Op een vergadering te St. Albans werden echter de ketterse leraars door de rechtzinnige geestelijkheid tot zwijgen gebracht. Omstreeks deze tijd had een volkomen omkeer plaats in de toestand van de kerk in Brittannië, waardoor de weg gebaand werd tot de vermaarde zending van Augustinus onder het bestuur van Gregorius. Tegelijk kwam er daardoor een wijziging in de maatschappelijke toestand van het land.
Wij hebben ons wat beziggehouden met de inzinking en de naderende val van het Romeinse rijk. Ten gevolge van de zware rampen, die de stad en het gewest van Rome troffen, werden de legerbenden trapsgewijze uit Brittannië teruggeroepen om de zetel van het keizerlijk gezag te beveiligen. En de Romeinen, ziende dat zij niet langer de krachten konden vinden, wat noodzakelijk was voor een militaire bezetting van Engeland, lieten dat land geheelaan zichzelf over tegen het midden van de vijfde eeuw, omtrent 470 jaar nadat Julius Cesar daar geland was. De macht kwam toen in handen van een aantal kleine vorsten, die natuurlijk met elkander twist kregen. Burgeroorlog, nationale verzwakking en ontaarding met hun gewone oordelen volgden weldra.
De terugtrekking van de Romeinse troepen stelde het land noodzakelijk bloot aan de invallen van overweldigers, met name van de Picten en Schotten. De Britse opperhoofden, niet in staat deze stoutmoedige rovers en plunderaars te keren, riepen in hun nood de hulp van Rome in. “De barbaren”, zo spraken zij, “breken door onze muren heen, gelijk wolven in een schaapsstal, gaan met hun roof op de vlucht, en keren telkens een volgend jaar terug”. Maar hoewel de Romeinen hun oude vrienden beklaagden, op dat ogenblik waren zij niet in staat hen te hulp te schieten. Het uitzicht niet op hulp van Rome te kunnen rekenen, terwijl zij wanhoopten aan hun vermogen om zichzelf te verdedigen tegen de verwoestende Noorse volksstammen, riepen de Britten de hulp in van de Saksen.
De Saksen in Engeland
Tegen het midden van de vijfde eeuw bereikten de Saksische schepen de Britse kust, en onder hun aanvoerders Hengist en Horsa werden enige honderden vurige en moedige krijgers ontscheept. Genoemde vermaarde aanvoerders stelden zich onmiddellijk aan het hoofd van hun manschappen in slagorde, en versloegen de Picten en Schotten geheel en al. Het middel was echter erger dan de kwaal. Het éne onheil was afgewend, om plaats te maken voor een ander en groter. De Saksen, ziende dat het land, waarvoor zij gehuurd waren om te verdedigen, vruchtbaarder was dan het hunne, waren alsmede verlangend om de kille kusten van het Noorden te verwisselen met de rijke velden van Brittannië, nodigden nog meer van hun landgenoten uit om zich bij hen te voegen. Hierdoor werden zij, in plaats van verdedigers, heren en meesters van de ongelukkige Britten. De Angelen en andere volksstammen verspreidden zich over het land; en hoewel de Britten zich niet bogen dan na een hevige worsteling, zo had toch de macht van de Saksen de overhand, en bracht de oorspronkelijke bewoners tot onderwerping, of noodzaakte hen een schuilplaats te zoeken in de bergstreken van Wales, Cornwallis en Cumberland. Velen trokken het land uit, waarvan sommigen zich vestigden in Armorica, nu Bretagne, in het noorden van Frankrijk.
De Saksen en de Angelen waren niet alleen woeste krijgers, zij waren ook hardvochtige heidenen. Waar zij de overhand kregen, roeiden zij het Christendom uit. Volgens de eerwaarde Bede werden de bisschoppen en hun kudden zonder verschoning met vuur en zwaard ter dood gebracht, en er was niemand die de slachtoffers van die wreedheid begroef. Openbare en bijzondere gebouwen werden vernield; de priesters bij het altaar vermoord. Die naar de bergen gevlucht waren, werden gedeeltelijk gegrepen en met hopen geslacht. Anderen gaven zich uitgehongerd over, en behielden het leven alleen om in altoosdurende slavernij te zuchten; enkelen begaven zich naar de andere zijde van de zee, en sommigen leidden een leven van kommer tussen de bergen, bossen en hoge rotsen.
Brittannië verviel na deze gebeurtenis in een toestand van onkunde en barbaarsheid, trok niet meer de aandacht van de beschaafde wereld, verzonk in een afgrond van ellende en wreedheid, en toch waren zij het volk, dat de Heer op het hart van Gregorius gebonden had, om het voor zich te winnen door middel van het evangelie van de vrede. Hoe konden een paar arme monniken zonder leger of vloot ‑ zo mogen wij wel uitroepen ‑ zich ook maar wagen op zulk een kust, laat staan hoop koesteren om de harten van dergelijke woestaards te winnen voor en tot onderwerping te brengen aan het geloof en de wandel van het evangelie van Christus? Het was hetzelfde evangelie, dat triomfeerde over de joodse, de oosterse en de heidense geest, dat ook spoedig de overwinning behalen zou over de ruwe barbaarsheid van de Angel‑Saksen. Hoe nietig en dwaas is toch het ongeloof, dat de goddelijke oorsprong, de kracht en de bestemming van een dergelijk evangelie in twijfel durft te stellen!
De zending van Augustinus naar Engeland
In het jaar 596,omtrent 150 jaar na de komst van de Saksen in Brittannië, nam de vermaarde zending van Gregorius de reis aan uit Italië naar Engeland. Veertig monniken onder de leiding van Augustinus werden gezonden om het evangelie te prediken aan de in duisternis zittende Angel‑Saksen. Toen zij echter onderweg vernamen, welk een woeste aard en ruwe zeden het volk had, werden zij, die niet eens de taal van het land verstonden, ontmoedigd en bevreesd om voort te gaan. Augustinus werd door de anderen teruggezonden, opdat hij Gregorius verzoeken zou hen te ontslaan van hun last. Maar Gregorius was de man niet om een dergelijke zending op te geven. Hij had niet in haast, maar na veel gebeden overweging daartoe besloten. Daarom vermaande en bemoedigde hij hen om voorwaarts te trekken, vertrouwende op de levende God, en verwachtende in de eeuwigheid de vrucht van hun werk te zullen aanschouwen. Hij gaf hun aanbevelingsbrieven aan bisschoppen en vorsten, en bezorgde hun alle mogelijke hulp. Aldus versterkt vervolgden zij hun reis. Toen zij door Frankrijk getrokken waren, kwamen zij in Brittannië aan.
De eenenveertig zendelingen die geland waren op het eiland Thanet, kondigden aan Ethelbert, koning van Kent, hun komst uit Rome aan, alsmede hun opdracht tot het verkondigen van een zeer blijde boodschap aan hem en al zijn volk. De omstandigheden waren zeer gunstig voor deze merkwaardige missie. Bertha, de koningin, een dochter van Clotarius I, koning van de Franken, was een christin. Haar vader had onder haar huwelijksvoorwaarden de bepaling doen opnemen, dat haar de vrije uitoefening van de christelijke godsdienst, waarin zij opgevoed was, zou vergund zijn. Aan haar hof had zij een bisschop; velen die tot haar hofhouding behoorden, waren christenen, en de godsdienstoefening had volgens de roomse vorm plaats. De Heer maakte bij deze gelegenheid gebruik van een vrouw, zoals Hij menigmaal deed, ter verbreiding van het evangelie onder de heidenen.
Ethelbert, door bewerking van zijn vrouw, ontving de zendelingen vriendelijk. Augustinus en zijn gevolg ontvingen verlof om door te trekken naar Canterbury, de residentie van de koning. Hij gaf gehoor aan hun verzoek, maar uit vrees voor toverij moest dit in de open lucht plaats vinden. De monniken naderden de koninklijke omgeving op een indrukwekkende wijze. Een van hen, die een groot zilveren kruis met de gedaante van de Heiland daarop droeg, leidde de optocht; de anderen volgden en zongen hun Latijnse lofzangen. Toen zij de eikenboom bereikt hadden, die tot plaats van ontmoeting was aangewezen, mochten zij het evangelie prediken aan de vorst en zijn gevolg. De koning vernam toen, dat zij gekomen waren met een blijde boodschap en dat zij, die ze aannamen, het eeuwige leven ontvingen alsmede het eeuwig genot van de hemel. De indruk die dit op de koning had, was een aangename; hij gaf hun een woning in de koninklijke stad Canterbury, en vrijheid om het evangelie te prediken aan zijn hof en aan zijn volk. Daarop trokken zij naar de stad, samen zingende de litanie: “Wij bidden U, o Heer! in al Uw goedheid, dat Uw toorn en Uw grimmigheid mogen worden afgewend van deze stad en van Uw heilig huis.; want wij hebben gezondigd. Halleluja!”
Tengevolge van deze voorbereidende stappen was de weg nu voor de zendelingen gebaand. De goedkeuring van de vorst boezemde aan de onderdanen vertrouwen in, en opende hun hart voor hun leraars. Het getal van bekeerden ‑ zoals zij dan waren ‑ nam snel toe. Op kerstmis van het jaar 597 zegt men, dat niet minder dan tienduizend heidenen door de doop werden toegevoegd tot de Katholieke kerk. Ook Ethelbert liet zich dopen, en het Christendom in Roomse vorm werd de gevestigde godsdienst van zijn land. Zo kreeg Rome voor het eerst vaste voet in Engeland. Het besloot nu om de Britse kerk aan de pauselijke stoel te onderwerpen, en zijn gezag in Groot‑Brittannië (Engeland, Schotland en Ierland) te vestigen, zoals reeds in Frankrijk was gebeurd. Dit ging op de volgende wijze.
Rome’s heerschappij in Engeland
Toen Gregorius vernam, hoe voorspoedig Augustinus was, zond hij hem meerdere zendelingen, die tevens overbrengers waren van een aantal boeken, onder andere de evangeliën, alsmede vaten bij de godsdienst in gebruik, kerkelijke gewaden, relikwieën, de schoudermantel, waardoor Augustinus bekleed werd met de waardigheid van aartsbisschop van Canterbury. Hij gelastte hem ook om twaalf bisschoppen in zijn kerkelijk gebied te wijden; en wanneer hij het bevorderlijk mocht achten voor de verbreiding van het geloof, kon hij een andere aartsbisschop aanstellen te York, die dan gezag zou hebben om andere twaalf bisschoppen te benoemen voor de noordelijke districten van het eiland. Dit waren de beginselen van de Engelse kerk; en zo verlangend was Gregorius naar de kerkelijke opperheerschappij, dat hij een plan ontwierp voor het bestuur van gewesten, voordat zij nog door een enkele evangelist bezocht waren.
“Uit een kerkelijk oogpunt beschouwd”, zegt Greenwood, “was de Angel‑Saksische kerk de echte dochter van Rome. Maar buiten de grenzen van die staatskerk kan haar geen verwantschapsrecht op de Britse eilanden toegekend worden. Een talrijke christelijke bevolking bestond nog in de noordelijke en westelijke districten, en hun geschiedenis weerspreekt alle aanspraak op Rome’s moederschapsrecht. De gebruiken en de tucht in de Britse, Welse en Ierse kerken verschilden in vele opzichten van die van Rome en de Latijnse kerken in het algemeen. Zij vierden het paasfeest volgens de gebruiken van de oosterse kerken; en in de vorm van de tonsuur (de kale plek op het hoofd van de priesters), zowel als bij de toediening van de doop, volgden zij hetzelfde voorbeeld. Deze verschillen op zichzelf schijnen al genoeg te zijn om alle waarschijnlijkheid van een zuiver Latijnse oorsprong af te snijden”.
Nu aan het hoofd van een priester‑regering, uit twaalf bisschoppen bestaande, vormde Augustinus het stoute plan om de oude Britse kerk onder Rome’s rechtsgebied te brengen. Door de invloed van Ethelbert verkreeg hij een samenkomst met enige van de Britse bisschoppen op een plaats aan de Severn, die van toen af aan Augustinus-eik genoemd werd. De roomse en britse geestelijken ontmoetten daar elkander voor het eerst; en Augustinus trad onmiddellijk op met de gebiedende eis: “Erkent het gezag van de bisschop van Rome”. “Wij willen graag alle mensen liefhebben”, was het zachtmoedig antwoord, “en wat wij voor u doen, willen wij ook doen voor hem, die u paus noemt”.
Verbaasd en verontwaardigd over hun weigering, vermaande Augustinus hen de roomse gebruiken aan te nemen met betrekking tot de viering van het paasfeest, de tonsuur en de doop, opdat er eenheid van godsdienst en tucht over het gehele eiland heersen mocht. Zij weigerden standvastig dit te doen. Daar zij het Christendom het eerst van het Oosten en niet van Rome ontvangen hadden, maar van het Oosten, en de roomse kerk nooit door hen als hun moeder erkend was, beschouwden zij zich onafhankelijk van de roomse Stoel. Een tweede en een derde vergadering werd gehouden, maar niet met een betere uitslag. Aan Augustinus werd duidelijk te verstaan gegeven, dat de Britse kerk geen mens wilde erkennen als hoofd in de wijngaard van de Heer. De aartsbisschop eiste, overreedde, berispte, deed wondertekenen; maar niets baatte, de Britten bleven staan waar zij stonden. Tenslotte werd hem medegedeeld, dat zij evenmin aan de oppermacht van Rome, als aan de tirannie van de Saksen zich konden onderwerpen. Tot toornige verontwaardiging opgewekt door hun rustige standvastigheid, barstte de verbitterde priester los: “Indien u weigert te ontvangen broeders, die u vrede brengen, zult u vijanden ontmoeten, die u oorlog brengen. Indien u zich niet met ons verenigt om de weg van het leven aan de Saksen te tonen, zult u de slag van de dood van hen ontvangen”. De fiere aartsbisschop verwijderde zich, en stierf waarschijnlijk spoedig daarop in 605; maar zijn onheilspellende profetie ging kort na zijn dood in vervulling.
Edelfried, een van de Angel‑Saksische koningen, nog een heiden, verzamelde een talrijk leger, en trok op tegen Bangor, het middelpunt van het Britse Christendom. De monniken vluchtten in grote ontsteltenis. Ongeveer 1250 van hen kwamen bijeen op een afgelegen plek, waar zij overeenkwamen te volharden in gebed en vasten. Edelfried kwam naderbij; en toen hij een groot aantal ongewapende lieden ontmoette, vroeg hij wie zij waren. Vernemende dat zij monniken van Bangor waren, die zich verenigd hadden in het gebed om de zege voor hun landgenoten, riep hij uit: “Dan, al dragen zij geen wapens, strijden zij tegen ons”. Daarop beval hij aan zijn soldaten om op de biddende monniken in te houwen. Twaalfhonderd werden gedood, en niet meer dan vijftig redden zich door de vlucht. Zo begon Rome’s heerschappij over de Britten, die bijna duizend jaar aanhield.
Of Augustinus werkelijk de hand had in deze monnikenslachting, is moeilijk te bepalen. Sommigen beweren, dat hij zich in zijn laatste levensjaren bezig hield met het treffen van maatregelen ter volvoering van zijn dreiging. Anderen ontkennen, dat er enig bewijs bestaat voor zijn ophitsen van de heidenen tot de vreselijke moord. Maar hoe het zij, een donker vermoeden moet immer rusten op de handelingen van Rome, volgens de voorafgegane wraakzuchtige woorden van Augustinus zelf en de daaropvolgende gehele geschiedenis van de Roomse kerk. Zo was de natuur van de onverdraagzame Izébel: wanneer woorden niets uitwerkten, greep zij naar het zwaard. Voortaan kenmerkte Rome zich door aanmatiging en bloed. De oude kerk van Brittannië, die beperkt was tot de bergstreken van Wales, nam langzamerhand af, en stierf uit.
Wordt D.V. vervolgd.
Oorspronkelijke titel: Church History Vertaald uit het Engels door H.J. Lemkes In boekvorm verkrijgbaar bij: Stichting “Uit het Woord de Waarheid”, Postbus 260, 7120 AG AaltenGeplaatst in: Christendom, Gemeente
© Frisse Wateren, FW