Hoofdstuk 13 (vervolg)
Keizer Justinianus
De naam van Justinianus is zo beroemd in de geschiedenis, en zo verbonden met de wetgeving op burgerlijk en kerkelijk gebied, dat wij er niet aan voorbij kunnen gaan om hem afzonderlijk te vermelden, hoewel hij niet gerekend kan worden tot de Latijnse kerk te behoren. Hij behoorde tot het Oosten, en was zelfs een tegenstander van de Westerse overmacht.
In het jaar 527 beklom Justinianus de troon van Constantinopel, die hij bijna veertig jaar innam. De staatkundige en krijgsaangelegenheden van het rijk liet hij over aan zijn ministers en generaals, om zijn eigen tijd te besteden aan dingen, die hij belangrijker achtte. Veel hield hij zich bezig met theologische studies en het regelen van de godsdienst-aangelegenheden van zijn onderdanen, zoals het voorschrijven van hetgeen de priesters en het volk hadden te gelooven en te verrichten. Hij hield er veel van zich te mengen in de strijd over geloofspunten en te handelen als wetgever op godsdienstig gebied. Zijn eigen geloof – of liever zijn slaafse bijgeloof – onderscheidde zich door de stelligste rechtzinnigheid, en een groot gedeelte van zijn langdurige regering werd doorgebracht met het uitroeien van ketterijen. Dit gaf aanleiding tot veel openlijke of heimelijke vervolgingen.
Tegelijkertijd zag Justitianus zich een nieuw veld van werkzaamheid in een andere richting geopend; en onmiddellijk vestigde hij zijn aandacht daarop. Na de dood van Theodorik de Groote in 526, geraakte Italië in grote verwarring, en de nieuwe veroveraars zaten alles behalve vast op hun tronen. Het keizerlijk leger was beslist eensgezind om de nationale vijandschap van de Romeinen tegen de barbaren op te wekken; en onder aanvoering van de bekwame generaals Belisarius en Narses werd de verovering van Italië en Afrika in zeer kort tijdsverloop tot stand gebracht. Op het zien van de welbekende adelaars weigerden de barbaarse krijgers te vechten, en schudden de volken het juk van de Ostrogothen af. Nu begonnen de keizerlijke veldheren met een verdelgingsoorlog. Men berekent dat gedurende Justinianus’ regering in Afrika vijf miljoen mensen werden omgebracht. Het Arianisme werd in dit werelddeel uitgeroeid; en in Italië rekent men, dat het getal van hen, die omkwamen door oorlog, hongersnood of op andere wijzen, de gehele tegenwoordige bevolking overtrof. Het lijden van deze landstreken gedurende de omkeringen in dit tijdvak was groter dan wat zij vroeger of later ooit te verduren hadden. Zodat zowel de wereldlijke gebeurtenissen uit Justinianus’ regering, als zijn eigen wetgevende arbeid een belangrijke, maar hoogst ongunstige invloed uitoefenden op de toestand van het Christendom. Na de kerk van St. Sofia en vijfentwintig andere in Constantinopel opgericht, en een nieuwe uitgaaf van zijn wetboek voltooid te hebben, stierf hij in 565.
Nu komen wij aan de derde hoofdgrondlegger van het gebouw van het pausdom.
Gregorius de eerste, bijgenaamd de Grote.
590
Wij zijn nu genaderd tot het einde van de zesde eeuw van het Christendom. De oude geschiedenis van de kerk eindigt hier, en haar middelgeschiedenis begint. Het pausschap van Gregorius kan beschouwd worden als de lijn, die de twee tijdvakken van elkander scheidt. Grote veranderingen vinden plaats. De Oosterse kerken vervallen en komen weinig in aanmerking, terwijl de westerse kerken, met name die van Rome, de geschiedsvorser veel bezig houden.
Gregorius werd omstreeks het jaar 540 te Rome geboren, waar zijn familie tot de stand van de senatoren behoorde; terwijl hijzelf de achterkleinzoon was van een paus met name Felix, zodat hij in zijn afstamming tegelijk burgerlijke en kerkelijke voornaamheid verenigde. Door de dood van zijn vader kwam hij in het bezit van grote rijkdommen, die hij dadelijk besteedde tot godsdienstige doeleinden. Hij stichtte en begiftigde zeven kloosters: zes in Sicilië, en het zevende, aan St Andreas gewijd, in zijn voorvaderlijke woning te Rome. Zijn kostelijke gewaden, juwelen en huisraad maakte hij te gelde, en deelde het onder de armen uit. Omtrent vijfendertig jaren oud zijnde, legde hij zijn burgerlijke betrekking neer, vestigde zich in een klooster te Rome, en ging een leven van strenge boetedoening leiden. Hoewel het zijn eigen klooster was, begon hij met de geringste kloosterverrichtingen waar te nemen. Met bidden, lezen, schrijven en zelfkastijding bracht hij zijn tijd door. De faam van zijn leven van onthouding en christelijke liefdadigheid verspreidde zich wijd en zijd. Na verloop van tijd werd hij abt van zijn klooster; en bij de dood van paus Pelagius werd hij door de senaat, de geestelijkheid en het volk verkoren om de lege Stoel in te nemen. Hij bedankte, en trachtte door verschillende middelen aan het betonen van eer en de zwarigheden van het pausschap te ontkomen; maar hij werd door de liefde van het volk als met geweld tot opperste bisschop gewijd.
Uit de vreedzame rust van een klooster en zijn stille overpeinzingen gerukt, werd Gregorius nu geroepen tot de behandeling van de meest verschillende en ingewikkelde taken, betreffende de kerk en de staat. Maar hij bewees duidelijk geschikt te zijn voor het grote en moeilijke werk, dat hem wachtte.
Gregorius’ liefdadigheid
Gregorius onderscheidde zich zeer door ijver in weldoen. Hoewel tot de pauselijke troon verheven, leefde hij zeer eenvoudig en kloosterachtig. Zoals vroeger zijn klooster, werd nu zijn paleis omsingeld door noodlijdende armen, onder wie hij met milde hand aalmoezen uitdeelde. Het was hem niet genoeg dit persoonlijk te doen, hij vermaande zijn medebisschoppen eveneens daarin overvloedig te wezen. “Dat geen bisschop mene”, zo sprak hij, “dat lezen en preken alleen voldoende zijn; laat hij zich niet opzettelijk in afzondering houden, maar de weldoende hand open doen. Hij geve voorschotten aan hen, die in ogenblikkelijke nood verkeren, en beschouwe de behoeften van anderen als zijn eigen, want zonder dit alles is de bisschopstitel een ijdele en lege klank”.
De rijke inkomsten van de pauselijke Stoel stelden hem in staat zijn liefdadigheid ver uit te strekken. Als beheerder van de pauselijke fondsen had hij de naam van rechtvaardig, menslievend en zeer werkzaam te zijn. Maar zijn levensbeschrijvers zijn zo uitgebreid in hun mededelingen omtrent zijn goede werken, dat het moeilijk valt er een korte schets van te geven. Nochtans daar wij hem, niettegenstaande de valse positie, die hij innam, en zijn daaruit voortvloeiende blindheid aangaande het ware karakter van de gemeente, als een gelovige in Christus kunnen hoogachten, is het ons aangenaam een woord aan zijn nagedachtenis te wijden, en de zilveren draad van Gods genade op te merken temidden van de onheilige vermenging van wereldse en heilige dingen.
Op de eerste maandag van iedere maand deelde hij grote hoeveelheden levensmiddelen uit aan alle klassen van mensen. De zieken en gebrekkigen werden verzorgd door daartoe in elke straat aangestelde personen. Alvorens hij zijn eigen maal ging nuttigen, werd er een deel van gezonden aan de hongerige mensen voor zijn deur. De namen, leeftijden en woonplaatsen van hen, die pauselijke ondersteuning kregen, vulden een zwaar boekdeel. Toen Gregorius eens vernam, dat een arme man van de honger was omgekomen, veroordeelde hij zichzelf tot een harde boete, omdat hij zich schuldig gemaakt had aan verzuim in zijn hoedanigheid als rentmeester over de gaven van God. Niet tot Rome alleen, maar over de gehele wereld heen strekte hij zijn weldadigheid uit. Hij liet zich in met alles, wat in betrekking stond tot het algemene welvaren, en gaf uitvoerige bepalingen, opdat de armen niet zouden blootstaan aan de onderdrukking van de rijken, noch de zwakken aan die van de sterken.
De plaats die Gregorius in kerkelijke en wereldlijke zaken innam
De herderlijke zorg over de gemeente was klaarblijkelijk het voorname en begeerde deel van Gregorius’ hart. Hij zou zich graag geheel en al daaraan gewijd hebben; want volgens de bijgelovigheid van die tijd had hij de diepste overtuiging, dat de zorg en het bestuur over de gehele kerk hem, als opvolger van Petrus, toekwam. Ook meende hij gehouden te zijn de bijzondere waardigheid van de pauselijke Stoel hoog te moeten houden. Maar vanwege de verwarde toestand van Italië, en met het oog op de veiligheid van zijn volk, gevoelde hij zich gedrongen allerlei moeilijke en verdrietige zaken te ondernemen, die geheel vreemd waren aan zijn geestelijke roeping. De Lombardische (*) overweldigers waren in die tijd de schrik van Italië. De Gothen waren voor een groot deel door de invloed van de Romeinen beschaafd en ontwikkeld; maar deze nieuwe overweldigers waren hardvochtige en meedogenloze barbaren, hoewel het wonderlijk klinkt, dat zij tevens openlijke tegenstanders waren van het Arianisme. De keizerlijke macht, in plaats van haar Italiaanse onderdanen te beschermen, was integendeel een belemmering voor de eigen inspanning van de Italianen om zichzelf te verdedigen. Oorlog, hongersnood en pest hadden het land zodanig verwoest en ontvolkt, dat ieders hart bezweek, en iedereen tot de opperbisschop opzag, als de enige man voor de behoeften van de tijd, – zo was de opinie gevestigd omtrent zijn rechtschapenheid en bekwaamheid.
Wij zien hieruit, dat wereldlijke macht in het begin aan de paus werd opgedrongen. Het blijkt niet, dat hij, zoals veel van zijn opvolgers zo gretig deden, daarnaar joeg; maar veeleer dat hij met weerzin verplichtingen op zich nam, zo weinig in overeenstemming met zijn voorname levensdoel. Tegen zijn zin gaf hij de beschouwende levenswijze van een monnik op voor die van een woelige staatsman; maar hij achtte er zich toe geroepen door God en mensen. De leiding van de politieke aangelegenheden van Rome rustte voor het grootste deel op Gregorius. Hij was de bewaarder van de stad en de beschermer van de bevolking van Italië tegen de Lombarden. De geschiedenis doet recht wedervaren aan zijn grote bekwaamheid, zijn rusteloze werkzaamheid en de menigvuldigheid van zijn bemoeienissen als de feitelijke soeverein van Rome.
Maar hoe weinig Gregorius zich bewust mag geweest zijn, wat zijn grote naam in het vervolg zou uitwerken, hij heeft in elk geval zeer veel bijgedragen tot de kerkelijke en wereldlijke overmacht van Rome. De meerderheid in gezag en aanzien, die hem te beurt viel, werd, hoe treurig de zaak zelf voor een christen is, door hem niet aangewend tot zijn eigen, maar tot het voordeel van anderen; maar met zijn opvolgers was dit menigmaal omgekeerd. De onfeilbaarheid van de paus, de geestelijke dwingelandij, de vervolging om verschil van gevoelen, het afgodische, de leer van de verdienstelijkheid van goede werken, het vagevuur en de missen voor afgestorvenen, welke alle de kenmerkende bestanddelen van het pausdom zijn, waren alsnog niet bepaald vastgesteld door Rome; maar men kan zeggen, dat de kiem er van reeds te ontdekken was.
De zendingsijver van Gregorius
Niettegenstaande de verdrukking van de kerk en van alle standen van de maatschappij ten gevolge van de invallen van de barbaren, zorgde de Heer voor de uitbreiding van het evangelie in andere landen. En het was zonder tegenspraak een bewijs van Zijn grote goedheid, dat de heirscharen van de overweldigers, die zich neerlieten op de gewesten van het rijk, weldra tot het Christendom bekeerd werden. Zij mogen weinig begrepen hebben van hun nieuwe godsdienst, nochtans werd hun woestheid er door beteugeld, en het lijden van hen die overwonnen werden erdoor verzacht. Gregorius was zeer ijverig in zijn pogingen om de kennis van het evangelie te verbreiden, en de barbaarse volken tot het katholieke geloof over te brengen. Maar zijn geliefkoosd plan, hetwelk hem lang op het hart gelegen had, was het evangelie brengen aan de Angel-Saksen.Het liefelijk verhaal van de omstandigheid, die het eerst Gregorius’ aandacht op de bekering van Brittannië vestigde, verdient hier een plaats. In de eerste tijd van zijn monnikenleven, althans vóór zijn verheffing tot de pauselijke waardigheid, werd zijn aandacht getrokken door het zien op zekere dag van enige te koop gestelde schone knapen. Daarop had het volgende gesprek plaats. “Uit welk land bent u?” Het antwoord luidde: “Van het eiland van de Britten”. “Zijn de bewoners van dat eiland christenen of heidenen?” “Zij zijn nog heidenen”. “Helaas!”, riep Gregorius, “waarom moet de vorst van de duisternis meester zijn over zulke schoongevormde knapen? Dergelijke uitwendige liefelijkheid heeft behoefte aan die hogere schoonheid van de ziel”. Toen vroeg hij met welke naam zij genoemd werden. “Angelen” hernamen zij. Een woordspeling gebruikende, zei Gregorius: “In waarheid dat zijn ‘Engelen’. “Uit welke provincie bent u?” “Uit de provincie Deira.” “Zeker moeten deze verlost worden de-irâ (d. i. van de toorn van God) en geroepen tot de genade van Christus”. “Welke is de naam van uw koning?” “Eila”, was het antwoord. “ja”, hervatte Gregorius, “Halleluja moet gezongen worden in het gebied van die koning”.
De eerste zendeling te zijn aan dit schone volk, en als een christelijk Cesar het verre, woeste eiland te winnen voor de heerschappij van Christus werd het doel van Gregorius’ heilige eerzucht. Hij wist met moeite de toestemming van de paus te verkrijgen , ging werkelijk op reis, en had drie dagreizen afgelegd, toen hij ingehaald werd door boodschappers, die hem terug moesten roepen. Geheel Rome was in godsdienstige opstand gekomen, en had de paus genoodzaakt zijn verlof in te trekken. Maar hoewel aldus verhinderd zijn zending in persoon te vervullen, verloor hij zijn edel doel nimmer uit het oog. Van dit ogenblik af liet men hem niet meer teruggaan in het klooster, maar werd hij gedwongen deel te nemen aan de openbare zaken, eerst als diaken, daarna als opperste kerkvoogd. Maar dit alles was opgedrongen hoogheid voor Gregorius. Zijn hart had er zich op gezet de schone jongelingen van Engeland te behouden, en hij zou duizendmaal liever een reis met al haar gevaren en moeilijkheden naar dit eiland hebben ondernomen, dan zich te laten kronen tot de pauselijke waardigheid. Maar zijn karakter was zodanig, dat hij met onvermoeide toeleg en volkomen toewijding elk vroom doel najaagde, dat hij zich eenmaal had voor gesteld. Vandaar dat, toen hij eenmaal de pauselijke Stoel beklommen had, hij een aantal zendelingen naar de kusten van Brittannië kon zenden.
Wordt D.V. vervolgd.
1. Soeverein komt waarschijnlijk van het Latijnse superanus of suprema potestas, en betekent ‘hoogste macht of gezag”. {Wikipedia}.
Oorspronkelijke titel: Church History Vertaald uit het Engels door H.J. Lemkes In boekvorm verkrijgbaar bij: Stichting “Uit het Woord de Waarheid”, Postbus 260, 7120 AG AaltenGeplaatst in: Christendom, Gemeente
© Frisse Wateren, FW