De brief aan de gemeente van Thyatire
Deel 1: 32-814 n. Christus
Hoofdstuk 13
“En schrijf aan de engel van de gemeente in Thyatira: Dit zegt de Zoon van God, Die ogen heeft als een vuurvlam en voeten als blinkend koper: Ik ken uw werken, de liefde, het dienstbetoon, het geloof, uw volharding en uw werken, en ook dat de laatste meer zijn dan de eerste. Maar Ik heb enkele dingen tegen u: dat u de vrouw Izebel, die van zichzelf zegt dat zij een profetes is, ongemoeid haar gang laat gaan om te onderwijzen en Mijn dienstknechten te misleiden, zodat zij hoererij bedrijven en afgodenoffers eten. En Ik heb haar tijd gegeven, opdat zij zich van haar hoererij zou bekeren, maar zij heeft zich niet bekeerd. Zie, Ik werp haar te bed met hen die overspel met haar plegen, in grote verdrukking, als zij zich niet bekeren van hun werken. En haar kinderen zal Ik door de dood ombrengen, en alle gemeenten zullen weten dat Ik het ben Die nieren en harten doorzoek, en Ik zal u geven een ieder naar uw werken. Maar Ik zeg tegen u, en tegen de overigen in Thyatira, voorzover zij deze leer niet hebben en zij, zoals zij dat noemen, de diepten van de satan niet hebben leren kennen: Ik zal u geen andere last opleggen dan deze: Houd vast aan wat u hebt totdat Ik kom. En wie overwint en wie Mijn werken tot het einde toe in acht neemt, hem zal Ik macht geven over de heidenvolken. En hij zal hen hoeden met een ijzeren staf – zij zullen als kruiken van een pottenbakker verbrijzeld worden – zoals ook Ik die macht van Mijn Vader heb ontvangen. En Ik zal hem de morgenster geven. Wie oren heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten zeg” (Openb. 2:18-29).
Er is slechts weinig geestelijke onderscheiding en een niet zeer grote bekendheid met de kerkelijke geschiedenis nodig, om het pausdom van de middeleeuwen in deze brief voorafgeschaduwd te zien. Wij zagen in Efeze het verlaten van de eerste liefde, in Smyrna de vervolging door de macht van Rome, in Pergamus, hoe Bileam de gemeente verleidde en haar met de wereld verbond; maar in Thyatire is de toestand nog veel erger. Wij vinden daar de treurige, maar onvermijdelijke gevolgen van deze onheilige verbinding. Hoe kon het ook anders, waar een ieder, die zich maar onderwierp aan de doop, beschouwd werd als wedergeboren? De deur werd zo open geworpen voor de verwoester en verderver, om binnen de heilige omtuining van de gemeente van God in te dringen. Elk getuigenis was nu verdwenen, voor zover het haar hemels karakter en haar afscheiding van de wereld aangaat. Zij had het Woord van de Heer vervalst, die van Zijn discipelen zei: “Zij zijn niet van de wereld, zoals Ik niet van de wereld ben” (Joh. 17:16). Wel had in schijn het Christendom een overwinning behaald. Het kruis was nu versierd met goud en edele stenen; maar dit was heerlijkheid van de wereld, niet van een gekruisigde Christus. In werkelijkheid had de wereld overwonnen, en de vernedering van de gemeente was volkomen.
De Heer alleen kon de vreselijke gevolgen doorzien van dergelijke stand van zaken. Zijn oog doorschouwde de verdorvenheid, afgoderij en vervolging van de zogenoemde duistere eeuwen, waarvan de gemeente te Thyatire een opmerkelijke voorafschaduwing was. Wij zullen de inhoud van de briefs nu enigszins toelichten.
1. Wij hebben eerst te letten op de titels, die de Heer hier aanneemt. Zij bevatten veel gepast onderricht voor de weinige getrouwen, wanneer de Christenheid in het algemeen met deze wereld vereenzelvigd is. Hij meldt zich aan als de Zoon van God, die Zijn ogen heeft als een vuurvlam en Zijn voeten aan blinkend koper gelijk. Toen Petrus Jezus beleed als de Christus, de Zoon van de levende God, antwoordde de Heer onmiddellijk: “Op deze rots zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten van de hel zullen haar niet overweldigen” (zie: Matth. 16:16-18). En nu, vooruitziende op al hetgeen te komen stond, roept Hij de gedachten van de Zijnen terug naar die onwrikbare grondslag, waarop de gemeente gebouwd staat. Ook heeft Hij de tekenen aangenomen van het goddelijk oordeel. Vuur is het zinnebeeld van het doordringend oordeel; ogen als een vuurvlam van het allesopsporend oordeel; en blinkend koper van het ophanden zijnde oordeel.
Hier hebben wij aldus in het karakter, dat de Heer aanneemt, de verzekering van de volkomen veiligheid van het getrouwe overblijfsel en de aankondiging van het komende oordeel over de valse profetes en haar talrijke kroost van verleide en verdorven kinderen. Izebel was niet alleen een profetes, maar ook een moeder: door haar valse leer verleidde zij niet alleen de Christenen, van wie zij ook velen doodde; maar een groot aantal boze mensen ontleenden hun bestaan aan haar verdorvenheid. Dit komt door de gehele geschiedenis van de middeleeuwen aan het helderste licht. Zij vestigde zich in de kerk als in haar eigen huis, en verkondigde aan de wereld, dat zij, in zaken van het geloof, onfeilbaar was en onvoorwaardelijke gehoorzaamheid eisen kon. In deze godslasterlijke aanmatiging te bewilligen was ontrouw aan Christus; er tegen op te komen was lijden en dood.
2. Terwijl de eisen van Rome al hoger en hoger stegen, en de duisternis al dikker en dikker werd, gaven velen van Gods heiligen zich meer en meer over aan Christus, erkennende Zijn aanspraken alleen. Wat aan Christus toekomt moet altijd de eerste leuze van de Christen zijn, daarna wat toekomt aan hen, die in hoogheid zijn gezeten. Enkele gelovigen schijnen in die dagen een geestelijke kracht te hebben tentoongespreid, die alles overtreft, wat wij aanschouwden sinds de dagen van de apostelen. Dit is genade – de wonderbare genade van God jegens Zijn getrouwen in de tijd van de beproeving. Het is de zilveren draad van Zijn eigen liefde. Wij mogen die niet altijd kunnen aanwijzen in de kerkelijke geschiedenis, maar hij is er niettemin, en in het midden van de overstromende ongerechtigheid blinkt hij het meest in het oog.
“Ik ken uw werken, de liefde, het dienstbetoon, het geloof, uw volharding en uw werken, en ook dat de laatste meer zijn dan de eerste”. Hier hebben wij liefde, geloof en hoop in werking, de drie grote grondbeginselen van een gezond, praktisch Christendom; terwijl de laatste werken nog meer zijn dan de eerste. Wij troffen sinds de eerste dagen van de gemeente te Thessalonika zulk een getrouw getuigenis en zulk een mate van toewijding niet aan. Het is ook mogelijk, dat de omringende boosheid hun trouw te kostelijker deed zijn voor het hart van de Heer, en te meer Zijn lof opwekte. Maar geen enkel hart, dat oprecht voor Hem slaat in de boze dag, blijft onopgemerkt of onvergolden.
3. Maar hoewel de Heer graag prijst, wat Hij prijzen kan bij de Zijnen, en Hij de goede dingen noemt vóór de kwade, zo laat Hij evenmin na hun falen aan te tonen. Zij waren in gevaar van heimelijk te onderhandelen met de valse leer en het valse godsdienststelsel van Izebel. Daarom zegt Hij: “Maar Ik heb enkele dingen tegen u: dat u de vrouw Izebel, die van zichzelf zegt dat zij een profetes is, ongemoeid haar gang laat gaan om te onderwijzen en Mijn dienstknechten te misleiden, zodat zij hoererij bedrijven en afgodenoffers eten”.
Niettegenstaande de getrouwheid van vele ernstige zielen in de kerk van de middeleeuwen, liet men de geest van het kwaad in het openbaar voortwoekeren. “De vrouw” is een zinnebeeldige uitdrukking voor de algemene toestand, zoals “de man” voor de verantwoordelijke werkzaamheid. Bileam en Izebel zijn symbolische namen. De eerste trad op als een verleider van de heiligen; de laatste vestigde zich binnen de kerk, en matigde zich daar onbeperkt gezag aan. Dit ging verder dan de boosheid van Bileam. Maar wij weten allen, wat Izebel was, toen zij zat als koningin in Israël. Haar naam is tot ons overgebracht als de uitdrukking van wreedheid en bloeddorst. Zij haatte en vervolgde de getuigen van God; zij beschermde en moedigde de afgodische priesters en profeten van Baäl aan; zij paarde geweld aan verdorvenheid; het was alles in verval en verwarring. En dit is de naam, die de Heer heeft gekozen, als zinnebeeld
van de algemene toestand van het naamchristendom gedurende de duistere middeleeuwen.
In Thyatire kon Hij, Die ogen heeft als een vuurvlam, de kiem ontdekken van wat later zulke slechte vruchten voortbrengen zou; en daarom waarschuwt Hij Zijn volk om vast te houden wat zij hebben, namelijk Hemzelf. Daar de Izebel-toestand voortgaat tot het einde en zich nooit verbetert, richt de Heer nu het geloof van het overblijfsel op Zijn eigenwederkomst – “totdat Ik kom”. De heerlijke hoop van Zijn komst wordt aldus voorgesteld als een vertroosting voor het hart in het midden van het verval; en de gelovigen worden door de Heer zelf ontslagen van alle pogingen om de kerk of de wereld recht te zetten. Welk een genaderijke verlossing is die van God! Maar de arme menselijke natuur heeft daarvan geen begrip, en put zich uit in ijdele pogingen om verbetering aan te brengen in wat wij weten, dat “tot erger zal voortgaan”.
4. Er wordt in dezen brief klaarblijkelijk van drie soorten van mensen gesproken.
Ten eerste: de kinderen van Isébel, dat zijn degenen, die hun christelijke naam en positie te danken hebben aan haar verdorven stelsel. Voor hen is niets dan het oordeel te wachten. Tijd tot bekering was gegeven, maar niet gebruikt, waarom gezegd wordt: “Haar kinderen zal Ik door de dood ombrengen”.
Ten tweede: die haar kinderen niet zijn, maar ook niet tegen haar opkomen, en de dingen licht opnemen. Dit is, helaas! in onze dagen met meerderen het geval. Zonder geweten voor God, zijn zij tevreden zachtjes met de stroom mee te drijven, zich houdende aan dat godsdienststelsel, wat hun het meest bevalt. Of dit overeenkomstig Gods gedachten is, hebben zij nooit onderzocht. Het oordeel voor hen is: “grote verdrukking, als zij zich niet bekeren van hun werken”.
Ten derde: het getrouwe overblijfsel, de overwinnaars. Zij worden toegesproken als “de overigen” of het overblijfsel, aan wie macht gegeven zal worden over de volken in verbinding met Christus, wanneer Hij komen zal om te heersen. Inmiddels hebben zij deze heerlijke belofte: “En Ik zal hem de morgenster geven”. Dit is bewuste verbinding met Hemzelf nu al. De kerk van de middeleeuwen stond vooral aan twee zaken schuldig: zij streefde in aanmatigende boosheid naar de oppermacht over de volken; en zij vervolgde het getrouwe overblijfsel van de gelovigen, als de Waldenzen en anderen. Maar de heiligen, eens zo vervolgd, zullen nochtans met Christus duizend jaren heersen; en het gehele Izebel-systeem zal voor altijd worden verworpen en in de poel van het vuur worden gestort.
5. Nog één zaak moet opgemerkt worden in deze beschrijving van de openbare toestand van de Christenheid sedert het begin van het pausdom. De opwekking om te “horen” wordt geplaatst na de belofte aan de overwinnaar. Dit geeft te kennen, dat het overblijfsel afgezonderd en onderscheiden is van het grote lichaam. In de eerste drie brieven komt de opwekking om te “horen” vóór de belofte; maar in de laatste vier is dit omgekeerd. Dit heeft een diepe betekenis, omdat in de eerste de totale gemeente, in de laatste alleen het overblijfsel opgeroepen wordt om te “horen”. In de laatste wordt niet verwacht, dat iemand anders horen zal, dan die overwint. Het naamchristendom schijnt door de macht van de satan en de bezoedeling van Izebel zowel verblind als verdoofd te zijn – vreselijke toestand! Ook moeten wij er niet aan voorbijgaan, dat de vier toestanden, die door de laatste vier gemeenten worden voorgesteld, doorlopen tot het einde of tot de komst van de Heer. Houde Hij ons verre van wat op Izebel lijkt, opdat wij behoorlijk onze eenheid met Hem en Zijn beloften aan de overwinnaars in het oog houden en waarderen.
Het ontstaan van het pausdom
Algemeen wordt aangenomen, dat deze periode begint met Gregorius de Groote in het jaar 590. Maar laat ons vooraf de vraag beantwoorden: Wanneer en door welke middelen kregen de Romeinse kerkvoogden zo’n macht, dat zij gedurende de middeleeuwen hun onbeperkte opperheerschappij konden uitoefenen?
Van de tijd van het vermaarde edikt van Milaan in 313 verandert het karakter van de kerkgeschiedenis. De kerk ging toen uit een toestand van verdrukking en vervolging over in die van wereldse voorspoed en eer. Nog andere vragen dan die het Christendom rechtstreeks aangaan, waren voortaan bij haar geschiedenis betrokken. In verbond getreden met de staat, werd haar weg voortaan mede bepaald door de nieuwe verhouding, waarin zij was komen te staan. Eenvoudig te handelen in de naam van de Heer Jezus, en overeenkomstig zijn heilig Woord, was nu niet meer te doen. Volkomen ineensmelting was evenmin mogelijk. De een behoorde de hemel toe, de ander was van deze wereld. Uit hun aard staan zij tegenover elkaar. Of de kerk streefde naar heerschappij over de staat, óf de staat deed invallen op het gebied van de kerk, haar natuurlijke rechten krenkende. Spoedig na Constantijn’s dood begon de worsteling tussen deze twee grote machten – kerk en staat – om de opperheerschappij; en ten einde in deze te overwinnen, namen de kerkvoogden van Rome de toevlucht tot middelen en wegen, die wij hier niet zullen noemen, daar zij achtereenvolgens voor onze aandacht zullen gesteld worden.
Voordat Constantijn de zetel van het rijk naar Byzantium overbracht, en Constantinopel bouwde, was Rome de erkende hoofdstad, en haar bisschop de eerste onder allen. Maar toen Constantinopel de keizerlijke stad was geworden, werd haar bisschop tot de rang van patriarch verheven, en maakte hij reeds spoedig aanspraak op de waardigheid van de kerkvorsten van Rome. Hieruit ontstond ten laatste de afzonderlijke Griekse kerk, als gevolg van de strijd tussen het Oosten en het Westen. Volgens het plan van de keizer waren er nu vier patriarchen: die van Rome, van Constantinopel, van Antiochië en van Alexandrië. Het aanzien van de bisschop hing af van het aanzien van de stad, waarin hij gevestigd was; en daar Constantinopel nu de hoofdstad van de wereld was geworden, wilden haar bisschoppen voor geen andere onder doen in eer en heerlijkheid. De anderen waren daarop ijverzuchtig; Rome beklaagde zich; de worsteling ving aan; de breuk werd groter; maar Rome rustte niet, alvorens het overwicht te hebben verkregen over haar zwakke en minder eerzuchtige mededingster.
De voordelen van Rome
Het hof van Constantinopel, ofschoon het de eerzuchtige verwachtingen van de bisschoppen mocht aanmoedigen, trachtte de kerk met despotische macht te regeren, en over godsdienstverschillen van het hoogste belang beslissing te nemen. In het Westen was dit niet zo. De Roomse kerkvoogden uit dit tijdvak vertoonden de onafhankelijke en aanvallende geest van het pausdom, die later tot zulk een ontzaglijke hoogte steeg. De bisschoppen in het Oosten namen dus een nadelige positie in, uithoofde van hun afhankelijkheid van het hof en hun twisten met de keizer. Bovendien maakte de tegenwoordigheid en de hoogheid van de oosterse Vorst de waardigheid van de bisschop tot een ondergeschikte. In Rome was niemand om de rang en het aanzien van de bisschop te betwisten.
Dat de keizers zich uit Rome teruggetrokken hadden, was dus gunstig voor de ontwikkeling van de kerkelijke macht aldaar; want hoezeer verlaten door haar beheersers, werd zij toch altijd vereerd als de wezenlijke hoofdstad van de wereld. Als zetel voor de opperste bisschop bood Rome dus veel voordelen aan. Maar wat vooral de macht van de Roomse Stoel deed toenemen en vast maakte, was de verbreiding door heel de Christenheid van de mening, dat Petrus er de stichter van was. De bisschoppen van Rome grondden hun voorrang niet op de keizerlijke grootheid van de stad, maar op hun afstamming in rechte linie van de apostel Petrus. Tegen de aanvang van de vijfde eeuw werd dit algemeen geloofd.
Op dergelijke gronden vestigde de kerk van Rome haar recht om de algemene kerk te beheersen. Zij beweerde dat Petrus de eerste in rang was onder de apostelen, en dat zijn voorrang was overgegaan op de bisschoppen van Rome. Maar wij moeten hier tevens de aandacht vestigen op de tweeërlei aanspraken, die Rome gelden deed, niet alleen in het kerkelijke, maar ook in het wereldlijke. Ten opzichte van het eerste beweerde zij:
1. dat de bisschop van Rome de onfeilbare rechter is in alle punten van de leer;
2. dat hij het natuurlijke recht bezit op de opperheerschappij, in het bijeenroepen en leiden van algemene kerkvergaderingen;
3. dat het recht van benoeming tot kerkelijke ambten hem toekomt;
4. dat scheiding van de kerk van Rome schuldig stelt aan scheurmakerij. Ten opzichte van het wereldlijke maakte zij aanspraak op, en verkreeg zij werkelijk de meerderheid over de gehele christelijke maatschappij en al de christelijke staatsmachten.
Eerst na het eerste concilie van Nicea werd de oppermacht van de bisschoppen van Rome algemeen ingewilligd. De vroegste bisschoppenvan Rome zijn ternauwernood bekend in de kerkgeschiedenis. Het innemen van de bisschoppelijke Stoel door Innocentius I in het jaar 402 gaf kracht en uitdrukking aan deze nieuwe stelling van de Latijnse kerk. Tot die tijd was er geen wettelijke erkenning geweest van Rome’s oppermacht, hoewel zij al als de voornaamste kerk van het Westen beschouwd werd, en andere aanzienlijke bisschoppen bij voorkomende geschillen haar oordeel gevraagd hadden. Toen de Griekse kerk tot het Arianisme verviel, hield de Latijnse vast aan de geloofsbelijdenis van Nicea, waardoor zij in de waardering van het gehele Westen zeer rees. In de geest van Innocentius schijnt het eerst het veelomvattend denkbeeld van Rome’s algemene kerkelijke oppermacht te zijn ontwaakt; schemerig alsnog en onuitgewerkt, maar volledig en allesomvattend in zijn omtrekken.
Leo de eerste, bijgenaamd de Groote
Wij kunnen zonder af te breken van Innocéntius overgaan tot Leo, die in het jaar 440 de Stoel van Petrus innam, en gedurende eenentwintig jaar die bezet hield. Hij onderscheidde zich door zijn staatkundig beleid, theologische kennis en grote energie in de zaken van de kerk. Hij hield met de hoogheid van een Romein en de dweepzucht van een kerkvorst staande, dat al de eisen en al de handelingen van zijn kerk volgens onafgebroken apostolisch erfrecht aan haar toekwamen. Maar met dat alles schijnt hij gezond in de leer geweest te zijn op het punt van de behoudenis van een zondaar, en hevig gekant tegen alle ketters. De Oosterse kerken hadden de eerbied van de Christenheid verloren uithoofde van haar langdurige en hatelijke geloofsverschillen. Rome jaagde naar macht, niet naar spitsvondigheden. Leo veroordeelde in massa alle ketters van Arius tot Eutyches, maar vooral de Manicheërs.
Door zijn buitengewone gaven en grote inspanning bracht hij de aanspraken van de bisschoppen van Rome, als de vertegenwoordigers van Petrus, tot een te voren ongekende hoogte. “De apostel”, zegt hij, “werd genoemd Petra, de rots, door welke benaming hij gesteld wordt tot het fundament. Aan zijn Stoel is verbonden het voortdurend, souverein gezag. Laat de broeders alzo erkennen, dat hij de eerste is van alle bisschoppen; en dat Christus, die aan niemand Zijn gaven onthoudt, ze nochtans aan niemand verleent dan door bemiddeling van Petrus’ opvolgers”.
Als wij de aard van de tijden en de invloed van de ambtelijke en overgeleverde begrippen in aanmerking nemen, zo geloven wij, dat Leo oprecht in zijn overtuigingen en waarschijnlijk een Christen was. De zorg voor Gods volk ging hem aan het hart, en meer dan eens bewaarde hij Rome door zijn gebeden en zijn staatkundig inzicht voor de invallen van de Barbaren. Toen Attila, de meest gevreesde van de vreemde veroveraars, met zijn talloze horden Italië bedreigde, gereed om op de weerloze hoofdstad neer te storten, ging Leo de verwoester tegemoet in de naam van de Heer en als geestelijk opperhoofd van Rome, zo ernstig smekende voor zijn volk, dat de wilde driften van Attila tot bedaren kwamen, en hij, tot aller verbazing, zich vinden liet om de stad vrij te laten van plundering en moord. Maar Leo’s voorname levensdoel, dat hij ook volkomen bereikte, was de grondslag te leggen voor de grote geestelijke alleenheerschappij van Rome. Gedurende zijn pausschap had hij de hoogste roem in het rijk, zo niet in de gehele Christenheid. Hij stierf in het jaar 461.
Wordt D.V. vervolgd.
Oorspronkelijke titel: Church History
Vertaald uit het Engels door H.J. Lemkes
In boekvorm verkrijgbaar bij:
Stichting “Uit het Woord de Waarheid”, Postbus 260, 7120 AG Aalten
Bewerking: © Frisse Wateren – rm
Geplaatst in: Christendom, Gemeente
© Frisse Wateren, FW