Deel 1: 32-814 n. Christus
HET CONCILIE VAN NICEA
Hoofdstuk 11 – vervolg
Het christendom onder de regering van Gratianus
Valentinianus werd in 375 opgevolgd door zijn zoon Gratianus. Hij was toen pas zestien jaar oud. Als medekeizer in naam verkoos hij zijn halfbroer, de jongere Valentinianus; en spoedig daarna nam hij Theodosius aan als werkelijk mede-regent, en schonk hem de soevereiniteit over het Oosten. Gratianus was opgevoed in het christelijk geloof, en gaf blijk van een oprecht Christen te zijn. Hij was de eerste van de Romeinse keizers, die de titel en het kleed van hogepriester van de oude godsdienst afwees. Hoe kon, zei hij, een Christen hogepriester zijn van de afgoderij? Dit achtte hij een gruwel voor God. Aldus zien wij in de vroege godsvrucht van deze jongen vorst de gezegende uitwerking van het getuigenis van de getrouwen. Welk een nieuw en vreemd schouwspel in de stad Rome, een vrome vorst die op zestienjarige leeftijd de keizerstroon beklom! Maar hij was nederig zowel als godvruchtig.
Zich zijn onwetendheid in de dingen van God bewust, schreef hij aan Ambrosius, bisschop van Milaan, om hem te bezoeken. “Kom”, zo schreef hij, “opdat gij de leer van de zaligheid moogt onderwijzen aan iemand, die werkelijk gelooft; wij zullen niet studeren om te twisten, maar opdat de openbaring van God inniger in mijn hart moge opgenomen worden”. Ambrosius antwoordde hem in vervoering van blijdschap: “Allerchristelijkste vorst, bescheidenheid, geenszins gebrek aan genegenheid, heeft mij tot hiertoe weerhouden u te komen bezoeken. Was ik nochtans niet persoonlijk bij u, ik was het wel met mijn gebeden, zoals bovenal de roeping van een herder is”.
De jonge keizer was zeer populair; maar zijn gehechtheid aan de orthodoxe geestelijkheid; de tijd die hij doorbracht in hun tegenwoordigheid; de invloed die zij, vooral Ambrosius, over hem verkregen, werkten samen om hem verachtelijk te maken in de ogen van het krijgszuchtiger deel van zijn onderdanen. In die tijd werden de grenzen van zijn gebied zeer verontrust door de barbaren; maar Gratianus was de man niet om de oorlog tegen hen aan te voeren. Maximus die van van het misnoegen van het leger gebruik maakte, verwekte een oproer. Gratianus vluchtte, toen hij zag welke keer de zaken namen, met omtrent driehonderd ruiters; maar werd overwonnen en gedood te Lyon in het jaar 383. Maximus, de overweldiger en moordenaar, plaatste zich op de troon van het Westen. Op zijn beurt werd hij daarvan afgestoten en gedood door Theodosius, en de jongere Valentinianus kwam op de troon van zijn vader.
Theodosius, bijgenaamd de grote
De mate van onze belangstelling in de geschiedenis van de Romeinse keizers moet voor ons doel bepaald worden door hun erkenning van de waarheid en hun behandeling van de Christenen. Zochten wij niet in hun bestuur de hand van God op te merken, het zou vermoeiend en nutteloos zijn ons bezig te houden met het onderzoek van wat omtrent hen bewaard is gebleven. Maar de hand van God op te merken, Zijn stem te horen, de zilveren draad van Zijn genade te volgen door deze tijden van woestheid heen, doet ons in Zijn nabijheid verblijven, en tevens onze ervaring rijpen. Maar bijna alles hangt ten opzichte van de dienst van God, of de zegen voor onszelf, af van de beweeggrond of het doel waarmee wij de kerkgeschiedenis en wat er mee in verband staat, bestuderen. Volgens dit beginsel van waardering heeft de geschiedenis van Theodosius recht op onze ernstige en zorgvuldige beschouwing. Hij was Gods werktuig zowel als Romeins keizer. God gebruikte hem om het Arianisme in het Oosten ten onder te brengen, en om de afgodendienst door het gehele Romeinse rijk af te schaffen. De afgoderij is de onbeschaamdste zonde van de mens, en kan nooit hoger stijgen dan wanneer “eerst de afval gekomen is en de mens van de wetteloosheid, de zoon van het verderf, geopenbaard is, de tegenstander, die zich ook verheft boven al wat God genoemd of als God vereerd wordt, zodat hij als God in de tempel van God gaat zitten en zichzelf als God voordoet” (2 Thess. 2:3,4 – HSV). De volle uitdrukking van deze godslastering is nog aanstaande, en zal het sein wezen voor het rechtstreekse oordeel en het aanbreken van de duizendjarige heerlijkheid.
Maar de ijver van Theodosius was niet alleen afbrekend maar ook opbouwend. Hij steunde het Christendom naar het licht dat hij had, veel krachtiger dan een van zijn voorgangers. Hij voltooide wat Constantijn was begonnen, en overtrof hen ver in christelijke ijver en ernst. Spoedig na zijn doop vergaderde hij een concilie, dat op 2 mei 381 in Constantinopel plaatsvond. De hoofdzaken waarvoor dit concilie was samengeroepen, waren de volgende: Het geven van grotere volledigheid en nauwkeurigheid aan de geloofsbelijdenis van Nicea; het veroordelen van de ketterijen van de Arianen, Eunomianen, Eudoxianen, Sabellianen, Apollinariërs, enzovoorts; en het nemen van maatregelen ter bevordering van de eenheid van de kerk.
De invallen van de barbaren
Onze lezers weten dat het Romeinse rijk als het vierde wereldrijk voorkomt bij de profeet Daniël, en dat Johannes in de Openbaring er ook over spreekt. Sedert enige tijd neigde dat rijk tot zijn val, die snel scheen te naderen toen Theodosius tot de troon geroepen werd. Van alle zijden werden de grenzen bedreigd door de barbaren, die om het Romeinse gebied heen woonden. Aan de oevers van elk van de grote rivieren die het rijk begrensden, verscheen een schare van woeste krijgers, begerig om een inval te wagen. De Perziërs, Armeniërs, Iberiërs waren gereed de Eufraat of de oostgrens over te trekken; de Donau had al een weg voor de Gothen gebaand; achter hen waren de Hunnen in nog geduchter en talrijker aantallen; de Franken en andere Germanen waren opeengehoopt aan de Rijn. Deze vreselijke toerusting tot invallen van de barbaarse volken zal de lezer een denkbeeld geven van de toenmalige positie van het vierde wereldrijk; en wij zullen zien dat het voor God hetzelfde is het “ijzer” te vermalen, als het koper, het zilver of het goud.
Binnen de grenzen van het rijk bestond nog steeds de afgoderij, waarvan de dienst ongestoord bleef voortgaan. Haar duizenden tempels in al haar oude grootsheid en met al haar indrukwekkende plechtigheden overdekten het land. De Christen kon bijna nergens heengaan, of hij bespeurde een tempel, en ademde de wierook in die aan de afgoden geofferd werd. Het Christendom genoot alleen gelijke verdraagzaamheid. Het arianisme en halve arianisme in hun velerlei verscheidenheid hadden de overhand. In Constantinopel en het Oosten waren deze en andere ketterijen algemeen. Zo was de inwendige en uitwendige toestand van het rijk bij de troonsbeklimming van Theodosius. maar voor de bijzonderheden van zijn staatkundige geschiedenis moeten wij naar de gewone geschiedschrijvers verwijzen. Wij voegen hier alleen nog bij, dat Theodosius door God gebruikt werd om voor een tijd de voortgang van de invallen te stuiten; om de afgodsbeelden en heidense tempels te verwoesten en de afgodendienst af te schaffen; om de bepalingen van het concilie van Nicea overal geldig te maken; en de belijdenis van het Christendom de voorrang te verzekeren.
De godsdienstige geschiedenis van Theodosius
In de bijzonderheden van deze geschiedenis zullen wij de beste toelichting vinden van het persoonlijk leven van het keizer, van de macht van de priesters en het karakter van de tijden. Theodosius was een Spanjaard. In het Spaanse schiereiland was al vroeg het Christendom gevestigd. Dit Christendom onderscheidde zich door zijn besliste verknocht zijn aan de athanasiaanse leer, gedurende de gehele strijd over de Drie-eenheid. Hosius, een Spaans bisschop, was president van het concilie van Nicea. Tegen het einde van het eerste jaar van zijn regering werd Theodosius door een ernstige ziekte aangemaand zijn doop niet uit te stellen, zoals toen veelal de gewoonte was. Hij liet de bisschop van Thessalonika komen en werd dadelijk gedoopt. Enigen zeggen, dat hij de eerste keizer was die gedoopt werd tot de volle naam van de heilige Drie-eenheid. Zijn toelating tot de kerk werd onmiddellijk gevolgd door een edikt, waarin hij zijn eigen geloof uitsprak, en voorschriften gaf voor de godsdienst van zijn onderdanen. “Het is ons welbehagen, dat al de natiën die onder ons goedertieren en gematigd bestuur staan, standvastig de godsdienst zullen aanhangen, die door de heilige Petrus geleerd is aan de Romeinen … Overeenkomstig de verordeningen van de apostelen en de leer van het evangelie, laat ons geloven in de godheid van de Vader, van de Zoon en van de Heilige Geest, gelijk in majesteit, en vormende een zalige Drie-eenheid … Behalve het oordeel van de goddelijke gerechtigheid hebben zij te verwachten de strenge straffen, die ons gezag, geleid door de hemelse wijsheid, zal goedvinden op hen toe te passen” …
Ziedaar de stroeve en onbuigzame orthodoxie van Theodosius. Als Christen-keizer meende hij nog altijd, hoewel hij zich vergiste, op zulk een wijze te moeten regeren; en de bisschoppen die hij raadpleegde, waren eerder geneigd zijn strengheid aan te wakkeren dan te verzachten. Bij één gelegenheid werd hij door zijn gevoel voor recht geleid om aan enkele Christenen, die in een oproer een joodse synagoge hadden omvergehaald, bevel te geven die op eigen kosten weer op te bouwen. Maar de geweldige bisschop van Milaan kwam tussenbeide, en wist hem zover te krijgen, dat hij dat bevel introk, op grond daarvan dat het voor Cliristenen ongeoorloofd was een joodse synagoge te bouwen. In deze zaak van gewone rechtvaardigheid faalde de bisschop, en stond hij beneden zijn keizerlijke meester.
De goede en kwade eigenschappen van Theodosius
Het meest uitkomend gebrek in Theodosius’ karakter was een neiging tot hevige toorn; toch kon hij, al werd hij erg getergd – als men slechts de rechte snaar wist te treffen – worden neergezet en bewogen tot uitoefening van genade. Een merkwaardig voorbeeld hebben wij daarvan in de vergeving die hij schonk aan de lieden van Antiochië.
In het jaar 387 waren de inwoners van die stad verstoord over een belasting, die de keizer hun opgelegd had; en toen zij uit de hoogte behandeld werden door de ambtenaren, aan wie zij eerbiedig tegemoetkoming verzocht hadden, ontstond een oproer in de stad. De standbeelden van de keizerlijke familie werden neergeworpen en verachtelijk behandeld. Op het verschijnen van een compagnie soldaten ging de oproerige menigte uiteen. De landvoogd van de provincie zond, overeenkomstig zijn plicht, een getrouw verhaal van hetgeen voorgevallen was aan de keizer. Daar echter de afstand tussen Antiochië en Constantinopel achthonderd mijl bedroeg, moesten weken verlopen, voordat een antwoord kon inkomen. Dit gaf de Antiochiërs tijd om na te denken over de aard en de gevolgen van hun misdaad. Zij werden, zoals men gemakkelijk begrijpen kan, zeer heen en weer geslingerd tussen hoop en vrees. Zij wisten dat hun misdaad van ernstige aard was; maar zij hadden dit erkend aan Flavianus, hun bisschop, en aan andere invloedrijke personen, verzekering doende van hun oprecht berouw. Ten laatste, vierentwintig dagen na het oproer, kwamen de keizerlijke commissarissen aan, die de wil van de keizer meebrachten, en het vonnis dat over de Antiochiërs geveld moest worden. Het volgende keizerlijke bevelschrift kan de lezer een denkbeeld geven, hoeveel er afhing van de wil of het humeur van een enkele man in de toenmalige tijden.
Antiochië, de hoofdstad van het Oosten, werd verlaagd van de rang van een stad, beroofd van zijn landerijen, voorrechten en inkomsten; zij werd, onder de vernederende naam van “dorp” of “vlek”, onderworpen aan het rechtsgebied van Laodicea. De badplaatsen, het circus en de schouwburgen werden gesloten; en opdat elke bron van welvaart en genot tegelijkertijd mocht afgesneden worden, werd de uitdeling van koren afgeschaft. Toen gingen de commissarissen over tot het onderzoeken naar de schuld van de afzonderlijke personen. De edelste en rijkste burgers van Antiochië verschenen geboeid voor hen; het verhoor werd verscherpt door de toepassing van de pijnbank, en hun vonnis werd geveld of geschorst volgens het goedvinden van deze buitengewone rechters. De huizen van de schuldigen zouden worden verkocht; hun vrouwen en kinderen plotseling van weelde en overvloed teruggebracht tot de diepste armoede; en men zag een bloedige executie tegemoet, als einde van de verschrikkelijkheden van een dag, door de welsprekende Chrysostomus voorgesteld als een levend beeld van het laatste oordeel van de wereld. God echter, die de harten van alle mensen in Zijn hand houdt, en niet vergetende wat Antiochië in de eerste dagen van de gemeente geweest was, bewoog de dienaren van Theodosius tot medelijden. Men verhaalt dat zij tranen vergoten over de ellende, van het volk, en eerbiedig luisterden naar de dringende smekingen van de monniken en kluizenaars, die in menigte van de bergen afdaalden. De uitvoering van de vonnissen werd geschorst, en overeengekomen dat een van de commisarissen te Antiochië zou verblijven, terwijl de andere met de meeste spoed naar Constantinopel terug zou gaan.
De hevige woede van Theodosius was bekoeld. De afgevaardigden van de neergeslagen Antiochiërs vonden een gunstig gehoor. De hand van de Heere was daarin; Hij had hun geschrei gehoord. De genade zegevierde bij Theodosius. Een vrij en algemeen pardon werd aan de stad en haar burgers verleend; de kerkerdeuren opengeworpen; en senatoren, die aan hun leven wanhoopten, herkregen het bezit van hun huizen en goederen; ja, zelfs werd de hoofdstad van het Oosten hersteld in het genot van haar waardigheid en haar luister van weleer. Theodosius prees en beloonde bovendien de bisschop van Antiochië en anderen, die edelmoedig voor hun ongelukkige broeders tussenbeide waren getreden; en beleed dat, zo de uitoefening van gerechtigheid de gewichtigste roeping van een souverein is, het bewijzen van genade zijn heerlijkste voorrecht mag genoemd worden.
Theodosius’ zonde en berouw
De geschiedenis van het oproer en de moord te Thessalonika in het jaar 390 verleent nog dieper blik in het karakter van Theodosius. Dit gedeelte van zijn leven behandelende, worden wij herinnerd aan David, de koning van Israël. In deze treurige zaak behaalde de vijand een groot voordeel over de christelijke keizer; maar God Die boven alles staat, deed haar tot grotere zegen voor zijn ziel eindigen.
Botherik, opperbevelhebber van het distrikt, en verscheidene van zijn hoofdofficieren, werden door het gepeupel, bij gelegenheid van een wagenwedren, gedood. Een geliefkoosde wagenmenner was uithoofde van een openlijke misdaad in de gevangenis geworpen, en alzo op de dag van de wedrennen niet aanwezig. Het volk eiste op een onredelijke manier zijn vrijheid; Botherik weigerde, en zo ontstond het oproer, dat zo’n vreselijk einde had. De keizer was buiten zichzelf van woede, toen hij het bericht vernam; en hij beval dat zij met het zwaard zouden gestraft worden.
Ambrosius kwam tussenbeide, en Theodosius beloofde vergeving aan de Thessalonikers. Zijn krijgsraad echter wees behendig op het afschuwelijk karakter van de misdaad, en wist een bevel te verkrijgen, dat de schuldigen gestraft zouden worden, hetwelk zorgvuldig voor de bisschop geheim gehouden werd. De soldaten vielen in het wild op het volk aan, terwijl het in het circus verzameld was; en duizenden werden omgebracht, ten einde de dood van hun officieren te wreken.
Het gemoed van Ambrosius was vervuld met afgrijzen en angst, toen hij van de moord hoorde. Als dienaar van God stelde hij zich op de plaats van de afscheiding van het kwaad, zelfs bij zijn keizerlijke meester. Hij trok zich op het land terug, ten einde zich aan zijn smart over te geven, en de tegenwoordigheid van de keizer te ontgaan. Maar hij schreef hem een brief, waarin hij hem op de plechtigste wijze zijn vreselijke schuld voorstelde, hem te kennen gevende, dat hij niet toegelaten zou worden in de kerk te Milaan, tot hij de oprechtheid van zijn berouw bewezen had. in die tijd werd de keizer zeer gekweld door de verwijten van zijn eigen geweten, zowel als van zijn geestelijke vader. Hij betreurde bitter de gevolgen van zijn overijlde boosheid, door barbaarsheid voor gerechtigheid in de plaats te stellen; en maakte zich gereed zijn godsdienstige oefeningen in de kerk te Milaan waar te nemen. Maar Ambrosius ontmoette hem in het portaal; en zijn kleed vastgrijpende, verlangde hij van hem terug te treden, als iemand die met onschuldig bloed bevlekt was. De keizer verzekerde Ambrosius van zijn verbrijzeling; maar het antwoord was, dat persoonlijk berouw onvoldoende was om openlijke misdaden goed te maken. De keizer wees op David, de man naar Gods hart. De onversaagde bisschop hernam: “U hebt hem nagevolgd in zijn misdaad; volg hem ook in zijn berouw”.
De keizer onderwierp zich aan de priester. Gedurende acht maanden bleef hij in boetedoening afgezonderd, alle keizerlijke sieraden terzijde gelegd hebbende. Tegen kersttijd vertoonde hij zich voor de bisschop, en verzocht nederig wederopname in de gemeente. “Ik ween”, zei hij, “dat de tempel van God, en dientengevolge ook de hemel, die voor slaven en bedelaars openstaat, voor mij gesloten is”. Ambrosius was onbuigbaar, en eiste enig praktisch bewijs van zijn berouw. Hij vroeg, dat in het vervolg de uitvoering van een doodvonnis zou worden uitgesteld tot na dertig dagen, dat het was uitgesproken, om zodoende de kwade gevolgen van onmatige drift te voorkomen. De keizer stond dit geredelijk toe, en werd toen in de kerk toegelaten. Het toneel dat volgde, was aangrijpend. De keizer, zijn vorstelijk gewaad afleggende, knielde biddend op de vloer. “Mijn ziel kleeft aan het stof”, riep hij, “maak mij levend naar Uw woord”. Het volk schreide en bad met hem, getroffen door zijn smart en vernedering.
Ambrosius meldt in de lijkrede over de keizer, dat van de tijd van zijn zielesmart af, hij geen dag doorbracht zonder te denken aan de misdaad, waartoe hij verleid was geworden door zijn hoofdgebrek – zwakheid van karakter.
Opmerkingen over Ambrosius’ tucht en Theodosius’ boete
Weinig feiten in de jaarboeken van de kerk zijn zo aangrijpend, als de boete van de grote Theodosius en de strenge voorwaarden van herstel door Ambrosius gesteld. Ontdaan van de bijgelovigheid en de formaliteiten, die aan de toenmalige tijd eigen waren, hebben wij een geval voor ons van de echte, heilzame tucht. Wij moeten geen enkel ogenblik vooronderstellen, dat het gedrag van Theodosius het gevolg was van weekhartigheid of kinderachtigheid, maar wel degelijk voortkwam uit ware vreze Gods, wezenlijk schuldgevoel, een teer geweten, een erkenning van de rechten van God, aaan Wie ook alle wereldse grootheid onderworpen is.
Ambrosius was noch hoogmoedig, noch een huichelaar, zoals vele kerkvoogden waren in later tijd. Hij koesterde een grote genegenheid voor de keizer, en was oprecht bezorgd omtrent zijn ziel; maar hij handelde jegens hem uit ernstig besef van plicht. Zeker had hij een grote dunk van de waardigheid, waarmee zijn ambt hem bekleedde; en hij hield zich gebonden daarvan gebruik te maken in het belang van gerechtigheid en menslievendheid, om op de machtsuitoefening van een aardse souverein toe te zien. Deze soort van macht is absoluut nooit door God aan een dienstknecht van Christus verleend, en bleek in latere tijden ook van gevaarlijke aard te zijn, daar de priester, die het geweten van de koningen in zijn handen houdt, hun bloeddorst evengoed kan aanblazen als temperen. In dit geval van Ambrosius niettemin was het een zuiver christelijke invloed. Hij trad op, hoezeer enigszins buiten zijn roeping, als de verdediger van de geschonden menselijkheid, en als uitoefenaar van een beoordelend gezag over de machtigste, zowel als de geringste van de mensenkinderen. Maar het werkt altijd verkeerd Gods orde te verstoren, al schijnt het dat het schoonste doel er door bereikt wordt.
Omstreeks vier maanden na zijn overwinning op Eugenius en de tuchtiging van de moordenaars van Valentinianus, stierf Theodosius de grote in het jaar 395 te Milaan, op de leeftijd van 50 jaar. Hij was de laatste keizer, die de waardigheid van de Romeinse naam ophield. Ambrosius overleefde zijn keizerlijke vriend niet lang. Hij stierf in het jaar 397 te Milaan, ‘s daags voor Pasen. Hij maakte de fundamenten van de kerkelijke macht dieper en steviger, hetwelk van invloed was op het Christendom in alle volgende eeuwen. Basilius, de twee Gregoriussen en Chrysostomus bloeiden omstreeks deze tijd.
Oorspronkelijke titel: Church History
Vertaald uit het Engels door H.J. Lemkes
In boekvorm verkrijgbaar bij:
Stichting “Uit het Woord de Waarheid”, Postbus 260, 7120 AG Aalten
Bewerking: © Frisse Wateren – rm
Geplaatst in: Christendom, Gemeente
© Frisse Wateren, FW