Uit de Schrift en uit de geschiedenis beide is volkomen duidelijk, dat de grote fout waarin het naamchristendom verviel, hierin bestond, dat men deze twee met elkaar verwarde: het onkruid en de tarwe; of hen, die door de doop toegelaten werden tot al de uitwendige en tijdelijke voorrechten van het Christendom en de zodanigen, die waarlijk bekeerd en door God geleerd waren. En juist moet het grote onderscheid tussen het stelsel, waarbij het deelgenootschap aan de sacramenten of dat, waarbij het deelhebben aan het leven op de voorgrond staat, duidelijk ingezien en zorgvuldig toegepast worden, zullen wij de kerkelijke geschiedenis uit het juiste oogpunt kunnen beschouwen.
De gelijkenis van het onkruid
Mattheüs 13:24-25:
“Een andere gelijkenis hield Hij hun voor en zei: Het koninkrijk der hemelen is gelijk geworden aan een mens, die goed zaad in zijn akker zaaide. Terwijl echter de mensen sliepen, kwam zijn vijand en zaaide onkruid midden tussen de tarwe, en ging weg”.
Juist wat plaats gevonden heeft onder de belijders van Christus. Twee dingen werken samen tot het binnenkomen van het kwaad onder de Christenen. Allereerst het niet waakzaam zijn van de Christenen zelf. Zij worden zorgeloos, en vallen in slaap. Nu komt de vijand, en zaait onkruid. Dit begon al spoedig in het Christendom. De kiemen er van kan men bespeuren in de Handelingen en in de ontwikkeling in de Brieven. De eerste brief aan de Thessalonikers is de eerste geïnspireerde brief, die de apostel Paulus ooit schreef, en de tweede is spoedig daarna geschreven. En toch verklaart Paulus, dat de verborgenheid van de wetteloosheid reeds werkte; dat er nog andere dingen zouden volgen, zoals de afval en de mens van de zonde; en dat wanneer de wetteloosheid geopenbaard zou worden (zij werkte nu nog in het verborgen), de Heer aan al het boze een eind zou maken. De verborgenheid van de wetteloosheid schijnt verwant te zijn aan het zaaien van het onkruid in de gelijkenis. Enige tijd later, “toen nu het graan opkwam en vrucht voortbracht”, d. i. toen het Christendom snelle vorderingen maakte op aarde, “toen kwam ook het onkruid te voorschijn”. Doch het is gebleken, dat het onkruid bijna gelijktijdig met het goede zaad, althans spoedig daarna, reeds “gezaaid” was. Onverschillig welk werk van God het ook is, de satan is altijd bij de hand. Toen de mens gemaakt was, luisterde hij al spoedig naar de slang, en kwam ten val. Toen God de wet gaf, werd zij geschonden, alvorens zij in de handen van Israël was. De geschiedenis van de menselijke natuur is altijd hetzelfde.
Het kwaad is aangericht op de akker, en wordt niet hersteld. Het onkruid wordt voor het tegenwoordige niet uitgetrokken; het oordeel heeft nog niet plaats. Betekent dit nu, dat er onkruid in de gemeente moet zijn? Was het koninkrijk der hemelen hetzelfde als de gemeente, dan zou er alzo in het geheel geen tucht behoren te wezen, besmetting van vlees of geest zou moeten toegelaten worden. Hier ziet men het belang van het onderscheid tussen gemeente en koninkrijk. Uit het koninkrijk wil de Heer niet, dat het onkruid nu uitgetrokken worden zal. “Laat beide samen opgroeien tot de oogst” (vers 30), dat is: tot de Heer komt ten oordeel. Indien men dit op de gemeente wil overbrengen, dan zou geen kwaad, hoe schaamteloos openbaar ook, uit de gemeente mogen verwijderd worden, vóór de dag van het oordeels daar was. Dit bewijst de noodzakelijkheid om de twee zaken uiteen te houden. De waarheid en de heiligheid stellen deze eis, en elk woord van de Schrift heeft zijn waarde.
Wat is dan de betekenis van deze gelijkenis? Zij heeft niets te maken met de kwestie van gemeenschap in de gemeente. Van het koninkrijk der hemelen is sprake, dit is van het rijk, waar binnen haar grenzen belijders van Christus gevonden worden, hetzij die belijders oprecht of naamchristenen zijn. Zo bevinden zich die van de Griekse kerk en van de Roomse kerk, even zo goed als de Protestanten, in dat koninkrijk der hemelen.
Ieder, die geen jood is of heiden, behoort daartoe, al belijdt hij slechts uitwendig het Christendom. Hij moge onzedelijk of een ketter zijn, uit het rijk mag hij niet verwijderd worden. Zou het echter juist zijn hem aan de tafel van de Heer toe te laten? Dat verhoede God! Als een ketter of een onzedelijk mens zich in de gemeente bevond, moest die worden verwijderd; uit het koninkrijk der hemelen moest hij echter niet weg gedaan worden. Inderdaad, als men dit laatste zou willen doen, dan zou men hem het leven moeten benemen, want dit betekent het uitroeien van het onkruid. Het wereldse Christendom, niet lang na de apostolische tijd, handelde werkelijk zo. Lichamelijke straffen werden als tucht toegepast, wetten werden gemaakt met het doel om de weerspannige aan de ondergeschikte, burgerlijke macht over te leveren. Eerden zij de zogenaamde kerk niet, dan liet men hun niet toe te leven. Zodoende vond juist datgene plaats, waartegen de Heer Zijn discipelen waarschuwde; en keizer Constantijn nam het zwaard op tegen de kerkelijke overtreders te keer te gaan. Hij en zijn opvolgers voerden uitwendige straffen in, ten einde het onkruid uit te roeien. Zie de kerk van Rome, waar de verwarring van de gemeente met het koninkrijk zozeer heerst. Is iemand, die onder haar bereik valt, een ketter, zij matigt zich het recht aan hem aan de wereldlijke rechtbank over te leveren, opdat hij verbrand zou worden, en zij komt nooit tot belijdenis of herstel van haar zonde, omdat zij beweert onfeilbaar te zijn. Ook al waren haar slachtoffters werkelijk onkruid, dan zou het nog zijn een uitdoen uit het koninkrijk, dat verboden is. Trekt u onkruid uit, dan sterft het. De uitwendige belijders, die de naam van de Heer onteren, moet men aan Hem overlaten.
Hiermee vervalt geenszins de Christelijke verantwoordelijkheid omtrent hen, die aan de tafel van de Heer deelnemen. Aanwijzingen hiervoor zijn vervat in hetgeen aangaande de gemeente geschreven staat: “De akker is de wereld”. De gemeente omvat daarentegen alleen degenen, die als leden van Christus’ lichaam gelden. Neem de eerste brief aan de Korinthiërs, waar de Heilige Geest ons inlicht aangaande de ware natuur van de kerkelijke tucht. Vooronderstel dat er belijders van Christus zijn, die schuldig staan aan enige zonde. Dezen mogen niet erkend worden als leden van Christus’ lichaam, zolang deze toestand voortduurt. Een ware gelovige kan ook vervallen tot zonde. Zodra de gemeente dit weet, is zij geroepen tussenbeide te komen, om het oordeel van God over de zonde uit te spreken. Indien zij willens en wetens zo iemand aan de tafel van de Heer toelaat, maakt zij de Heer deelgenoot van diezelfde zonde. De vraag is niet of de persoon zelf bekeerd is of niet. Die onbekeerd is, behoort niet tot de gemeente; die bekeerd is, bij die kan de zonde niet oogluikend geduld worden. Die schuldig staat moet niet uit het koninkrijk, maar wel uit de gemeente verwijderd worden, zodat de leer van Gods Woord zeer klaar is omtrent beide waarheden. Het is verkeerd op een huichelaar wereldse straffen toe te passen, al is hij ook openbaar geworden. Ik behoor het behoud van zijn ziel te zoeken, doch dit is geen reden om hem aan het lichaam te straffen. Is een ware gelovige schuldig aan zonde, zo mag de gemeente, hoezeer ook tot lankmoedigheid geroepen, dit niet laten doorgaan; de ongelovigen hebben wij aan de Heer over te laten.
Ziedaar dus de leer van de gelijkenis van het onkruid. Zo zeker als de Zoon des mensen goed zaad zaaide, zou Zijn vijand onkruid zaaien, dat samen opwassen moest; en dit kwaad kan voor het tegenwoordige niet weggenomen worden. Voor het kwaad, dat in de gemeente binnendringt, bestaat herstel; voor het kwaad, dat in de wereld is, (de akker is de wereld) voorlopig niet.
Uit de Schrift en uit de geschiedenis beide is volkomen duidelijk, dat de grote fout waarin het naamchristendom verviel, hierin bestond, dat men deze twee met elkaar verwarde: het onkruid en de tarwe; of hen, die door de doop toegelaten werden tot al de uitwendige en tijdelijke voorrechten van het Christendom en de zodanigen, die waarlijk bekeerd en door God geleerd waren. En juist moet het grote onderscheid tussen het stelsel, waarbij het deelgenootschap aan de sacramenten of dat, waarbij het deelhebben aan het leven op de voorgrond staat, duidelijk ingezien en zorgvuldig toegepast worden, zullen wij de kerkelijke geschiedenis uit het juiste oogpunt kunnen beschouwen.
Een andere niet minder belangrijke fout volgde uit de eerste noodzakelijk. De massa van de uitwendige belijders werd in de ogen en de mond van de mensen – de gemeente. Godzalige lieden vielen in die strik, zodat het onderscheid tussen gemeente en koninkrijk reeds vroeg verloren ging. De heiligste werkzaamheden en voorrechten in de belijdende kerk werden zowel door godzalige als goddeloze mensen vervuld en genoten. De Reformatie kwam er niet toe om deze treurige vermenging te doen ophouden. Ook heden ten dage heeft het stelsel, waarbij het deelgenootschap aan de sacramenten tot alle voorrechten de toegang opent, op onrustbarende wijze de overhand. Het wezen en de vorm, de levenden en de doden, zijn onder elkaar vermengd in de menigerlei afdelingen van het Protestantisme. En, helaas! velen zijn er in het “koninkrijk” der hemelen, die nooit in de “hemel” zelf zullen zijn. Op dit terrein is onkruid zowel als tarwe; zijn er boze dienstknechten zowel als getrouwe; dwaze maagden zowel als wijze. Hoewel allen, die de Christennaam aangenomen hebben, tot het koninkrijk worden gerekend, behoren alleen zij, die levend gemaakt en door de Heilige Geest verzegeld zijn, tot de gemeente van God.
Maar wij moeten de lezers nog kort opmerkzaam maken op iets anders, dat met de genoemde zaken in verband staat, te weten:
De regel van God aangaande het bestuur van de gemeente
De Heer gaf niet slechts aan Petrus de sleutels tot het ontsluiten van de deuren van de nieuwe bedeling, maar hij vertrouwde hem ook het inwendig bestuur toe. De bewoordingen, waarin deze lastgeving lag opgesloten, luiden aldus: “En alles wat u zult binden op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en al wat u ontbinden zult op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn” [Mattheüs 16:19]*. Wat houden deze woorden in? Wij geloven: gezag en macht vanwege de Heer, om te worden uitgeoefend in en door de gemeente, doch zich niet verder uitstrekkende dan tot deze aarde. In de woorden van de Heer ligt volstrekt niet opgesloten de macht tot het nemen van enige beslissing met betrekking tot de hemel. Dit is de valse uitlegging en de misleidende kracht van de afval. De gemeente op aarde heeft niets te maken met hetgeen in de hemel geschiedt ten opzichte van het binden of ontbinden. De kring van haar werkzaamheid ligt binnen haar eigen grenzen; en wanneer zij binnen die kring een besluit neemt, in overeenstemming met haar Lastgever, heeft zij de belofte, dat dit in de hemel van kracht verklaard zal worden.
Ook is er hier geen gedachte, alsof de gemeente, of die in haar een ambt bekleedt, zou kunnen staan tussen de ziel en God, met betrekking tot eeuwige vergeving en eeuwig oordeel. Dit is de verschrikkelijke lastering van Rome. “Wie kan de zonden vergeven dan God alleen?” [Markus 2:8]* Hij behoudt deze macht voor Zichzelf. Bovendien, die onder het bestuur van de gemeente behoren, hebben de vergeving van hun zonden [Efeze 1:7]*, staan althans op die grond. “Oordeelt gij niet hen, die binnen zijn?” [1 Korinthe 5:12*] Het oordeel strekt zich uit alleen tot hen, die binnen de omheining van de gemeente zijn. “Maar die buiten zijn, oordeelt God” [1 Korinthe 5:13]*. Van elke gelovige op het uitgestrekte gebied van het Christendom wordt gezegd: “Door één offerande heeft Hij voor altijd hen volmaakt, die geheiligd worden” (Hebreeën 10:14). Zo is het “houden” of “vergeven” van zonden door de gemeente alleen beperkt tot deze tijd, en niets anders dan een maatregel van bestuur.
Het is de regel van God met betrekking tot het ontvangen van personen in de gemeente, op grond van het voldoend getuigenis aangaande hun bekering, reine wandel en zuivere leer; en evenzo het wegdoen van onboetvaardige overtreders tot het ogenblik, dat zij, na verootmoedigd te zijn, weer kunnen worden opgenomen.
Misschien is iemand van onze lezers van mening, dat deze lastgeving1 alleen verstrekt werd aan Petrus en de overige apostelen, en dus, met het verdwijnen van de apostelen, tegelijk ophield. Dit is een vergissing. Weliswaar werd zij, zoals wij gezien hebben, in eerste instantie aan Petrus alleen gegeven; en zeker werd in de dagen van de apostelen grotere kracht uitgeoefend dan in later tijd, maar groter gezag bestond er niet. De gemeente heeft hetzelfde gezag, zowel nu als toen, met betrekking tot de tucht. De apostel zegt tot de gemeente te Korinthe: “Doet de boze uit uw midden weg” [1 Korinthe 5:13]*. Het “wegdoen” was een daad, niet van de apostel alleen, maar van de gehele vergadering [gemeente]*. In dit geval, en op zodanige wijze, werden de zonden van de uitgeslotene “gehouden”, al was hij overigens een bekeerd man. In de tweede brief vinden wij, dat hij weer opgenomen wordt. Zijn berouw wordt erkend door de gemeente; zijn zonden worden “vergeven”. De uitstroming van het hart van de apostel bij deze gelegenheid en zijn opwekkingen aan de gemeente bevatten een niet genoeg te waarderen lessen voor allen, die geroepen zijn tot het bestuur in de gemeente; en hebben ten doel elke koele verdenking te voorkomen, waarmee een broeder, die afgedwaald is geweest, maar al te dikwijls weer ontvangen wordt in de vergadering. “Voor zo iemand is deze straf genoeg, die door de velen uitgeoefend is, zodat u integendeel veeleer vergeven en vertroosten moet, opdat hij niet door al te grote droefheid verslonden wordt. Daarom spoor ik u aan, dat u hem van uw liefde verzekert” [2 Korinthe 2:6-9]*. Hier hebben wij een geval, dat ter zake dient als een voorbeeld van bestuur in de gemeente, overeenkomstig de wil van Christus.
Wordt D.V. vervolgd
1. Lastgeving: Overeenkomst (hier opdracht met gezag) waarbij iemand (hier God) aan een ander (hier Petrus en de andere apostelen) de macht geeft en deze aanneemt om een zaak voor de lastgever (hier dus God) in diens naam (hier dus in naam van God) te verrichten.
* De tekstverwijzingen (en opmerkingen) tussen de vierkante teksthaken – deze [ ] dus – zijn ter verduidelijking door de bewerker toegevoegd.
Oorspronkelijke titel: Church History
Vertaald uit het Engels door H.J. Lemkes
Stichting “Uit het Woord der Waarheid”, Postbus 260, 7120 AG Aalten
Geplaatst in: Christendom, Gemeente
© Frisse Wateren, FW