15 jaar geleden

Algemene geschiedenis van de Christelijke Kerk (33)

Hoofdstuk VII

Deel 1: 32-814 n. Christus

De snelle uitbreiding van het Christendom

Ongetwijfeld waren die oorzaken en middelen van God. Zij droegen het bewijs daarvan in zichzelf. De Geest van God, die op de Pinksterdag neerdaalde in kracht, en wonen ging in de gemeente en in de afzonderlijke Christen, is de ware oorzaak van elke gelukkige uitwerking van de evangelie-prediking in de bekering van zielen en in het getuigen tegen het kwade. “Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest”, zegt de Heer. Bovendien had de Heer beloofd ten allen tijde met Zijn volk te zijn. “Ziet, Ik ben met u .. al de dagen tot aan de voleinding van de eeuw” (Zach. 4:6; Matth. 28:20). Maar ons huidige oogmerk is de dingen te beschouwen, zoals de geschiedenis ze ons doet zien, en niet alleen volgens de verzekerdheid van het geloof.

Een voorname oorzaak van de snelle uitbreiding van het Christendom is zijn volkomen gepastheid voor de mens op elke leeftijd, in elk land en onder elke omstandigheid. Het komt tot allen, ze beschouwende als verloren, en vooronderstelt een zelfde behoefte bij allen. Alzo is het gepast voor jood en heiden, koning en onderdaan, priester en volk, rijk en arm, jong en oud, geleerd en ongeleerd, zedelijk en zedeloos. Het is de godsdienst voor het hart, en doet Gods souvereiniteit, en die alleen, gelden in dat hart. Het kondigt zich aan als “de kracht Gods tot behoud voor een ieder die gelooft”. Het belooft de mens op te voeren uit de diepste diepten van verderf tot de hoogste verhevenheid van eeuwige heerlijkheid. Wie kan de uitwerking schatten, die de prediking van zulk een evangelie, ondanks alle vooroordeel, op ellendige en verduisterde heidenen moet hebben? Miljoenen, een nietswaardige en versleten godsdienst moe, antwoordden op Zijn hemelse roepstem, vergaderden om de naam Jezus, namen de beroving van hun goederen met blijdschap aan, en waren bereid om Zijnentwil lijden te verduren. Liefde heerste in de nieuwe, haat in de oude godsdienst.Een andere oorzaak, waarom het evangelie door de heidenen lichter werd aangenomen, was gelegen in het feit, dat het Christendom alle aardse verhoudingen, die naar de wil van God zijn, erkent en in stand houdt. Een ieder werd vermaand te blijven in de roeping waarin hij geroepen was, en te trachten God daarin te verheerlijken. De zegeningen die het Christendom aanbracht voor vrouwen, kinderen en slaven, zijn ontelbaar. De liefde, het geluk, de aangenaamheid, die onder de Christenen heerste, was iets nieuws en een oorzaak van verwondering onder de heidenen. Toch ging alles ongedwongen en ordelijk. Een Christen die in het begin van de tweede eeuw leefde, beschrijft als volgt zijn tijdgenoten: “De Christenen zijn niet van de andere mensen onderscheiden door taal, gewoonten of verblijf. Zij wonen in de steden niet afgezonderd, gebruiken geen bijzondere taal, noch volgen een buitengewone levenswijze. In de steden van de Grieken en barbaren wonen zij verstrooid onder de andere mensen; en terwijl zij zich voegen naar de gebruiken van het land in kleding, voeding en andere uitwendige dingen, volgen zij toch een bijzondere en in het oog vallende gedragslijn. De bestaande wetten gehoorzamen zij, en door hun levenswijze weten zij buiten het bereik van de wet te blijven”. (*)Het onberispelijk gedrag van de ware Christenen; de goddelijke reinheid van hun leer; hun lijdzaam, geduldig verdragen van de dood en van lijden, vreselijker dan de dood; hun niet-achten van alles, wat een voorwerp van de algemene eerzucht is; hun stoutmoedigheid in het geloof, met gevaar van hun leven, naam en bezitting waren werkzame middelen om de harten voor het Christendom gunstig te stemmen. “Want wie”, zegt Tertullianus, “die deze dingen in aanmerking neemt, voelt zich niet gedrongen er een verklaring voor te zoeken? En wie, die deze verklaring gevonden heeft, zou niet zelf het Christendom omhelzen? En wie, die het omhelsd heeft, wenst niet zelf om er voor te lijden?”

Deze enkele bijzonderheden zullen de lezer in staat stellen een meer bepaald oordeel te vormen over hetgeen strekte enerzijds tot belemmering, anderzijds tot bevordering van het evangelie van Christus. Niets kan meer belangwekkend zijn voor het christelijk gemoed dan de overdenking van dit groot en heerlijk werk. De arbeiders van de Heer waren grotendeels ongeleerde mensen, arm, zonder vrienden, ontbloot van alle menselijke hulp; en toch, in korte tijd overreedden zij een groot deel van het menselijk geslacht om de godsdienst van hun vaderen vaarwel te zeggen, en een nieuwe aan te nemen, die in strijd brengt met de natuurlijke neigingen van de mensen, met de wereldse genoegens en met de sedert eeuwen gevestigde gebruiken. Wie kan de innerlijke kracht van het Christendom in twijfel trekken met zulke uitwendige feiten vóór zich? Zeker, het was de Geest van God, die aan de woorden van deze vroegste verkondigers van het evangelie kracht bijzette! Hun macht over de geesten kon niet anders dan van God zijn! Een totale omkeer werd teweeggebracht; zij werden opnieuw geboren, nieuw geschapen in Christus Jezus.

In minder dan honderd jaren, van de dag van het Pinksterfeest afgerekend, was het evangelie doorgedrongen tot de meeste gewesten van het Romeinse rijk, en in vele van die gewesten wijd en zijd verbreid. In onze korte schets van Paulus’ leven, en in de tijdrekenkundige tabel van zijn zendingsreizen hebben wij de eerste stichting van vele gemeenten, en de voortplanting van de waarheid in vele streken aangestipt. In voorname hoofdsteden, als Antiochië in Syrië, Efeze in Klein Azië, Korinthe in Griekenland, hebben wij het Christendom zich zien vestigen, en zijn rijke zegeningen over de omliggende steden en dorpen zien verspreiden.

Uit de oudste berichten omtrent de kerk vernemen wij ook, dat wat deze steden voor Syrië, Klein-Azië en Griekenland waren, de stad Karthago voor het noorden van Afrika was. Toen Scapula, de president van Karthago, de Christenen met de strengste en wreedste straffen bedreigde, bad Tertullianus in een zijn puntige oproepingen hem zich wel te bedenken. “Wat wilt gij doen”, zo zegt hij, “met zovele duizenden mannen en vrouwen van allerlei leeftijd en stand, die zich vrijwillig zullen laten offeren? Hoeveel brandstapels en zwaarden zult gij wel nodig hebben! Wat zal Karthago zelf lijden, indien gij het tiende gedeelte van de inwoners ombrengt; en iedereen van zijn naaste betrekkingen en vrienden, oude vrouwen en mannen van uw eigen rang en aanzien, ja, tot de voornaamste lieden, en vrienden van hen, die uw vrienden zijn, onder de slachtoffers zal aantreffen? Laat daarom af van uw voornemen, indien niet om onzentwil, dan om uzelfswil?”

Wij vatten nu het verhaal van de gebeurtenissen weer op; en het eerste wat wij te vermelden hebben is:

De marteldood van Ignatius

Geen feit uit de vroegste geschiedenis van de kerk is zorgvuldiger bewaard gebleven dan de marteldood van Ignatius, bisschop van Antiochië, en er is geen beroemder verhaal dan dat van zijn reis, als een gevangene in ketenen van Antiochië naar Rome.
Volgens het algemene gevoelen van de historieschrijvers, bezocht keizer Trajanus, toen hij op weg was om de Parthen te beoorlogen, in het jaar 107, de stad Antiochië. Om welke oorzaak is moeilijk te zeggen; maar het schijnt dat de Christenen bedreigd werden met een vervolging, waartoe hij last had gegeven. Uit dien hoofde verlangde Ignatius, uit belangstelling in de gemeente van Antiochië, in tegenwoordigheid van Trajanus te worden toegelaten. Zo mogelijk wenste hij de gedreigde vervolging af te wenden. Met dit doel voor ogen stelde hij de keizer het ware karakter en de toestand van de Christenen voor, en bood zich aan om in hun plaats te sterven.

De bijzonderheden van dit opmerkelijk onderhoud worden in vele kerkgeschiedenissen vermeld; doch daar is zoveel onbetrouwbaars bij, dat wij ze hier onvermeld laten; het eind was niettemin Ignatius’ veroordeling. De keizer beval, dat hij naar Rome zou worden gevoerd, en tot vermaak van het volk voor de wilde dieren geworpen. Met vreugde hoorde hij het strenge vonnis aan, en liet zich graag binden, gelovende dat het om zijn belijden van Christus en tot een offer voor de heiligen was.

Ignatius werd nu toevertrouwd aan de bewaking van tien soldaten, die geen ontzag voor zijn hoge leeftijd betoonden, en hem met de grootste ruwheid bejegenden. Bijna veertig jaar was hij opziener geweest van de gemeente te Antiochië, en daarom moet hij een oud man geweest zijn. Maar zij spoedden met hem de lange weg naar Rome voort, reizende over land en zee, ten einde de stad te bereiken, voordat de volksspelen afgelopen waren. Hij kwam aan op de laatste dag van het feest, en werd dadelijk naar de schouwplaats gevoerd, waar hij, in tegenwoordigheid van de verzamelde menigte, overeenkomstig het gevelde vonnis, de dood vond. Zo ging de moede pelgrim van de vermoeienis van zijn langdurige tocht de heerlijke rust in van het paradijs van God. Men heeft gevraagd, waarom Ignatius, om de marteldood aan hem te voltrekken, helemaal van Antiochië naar Rome gevoerd werd. Het antwoord daarop kan alleen gegist worden. Misschien was het om aan andere Christenen vrees in te boezemen door het zien van een zo aanzienlijk en welbekend man, die, geketend, tot zulk een vreselijke en schandelijke dood overgegeven werd. Maar als dit door de keizer verwacht werd, dan vond hij gehele teleurstelling. Het omgekeerde volgde. Het nieuws van zijn vonnis en voorgenomen reis verspreidde zich wijd en zijd, en afgezondenen van de omliggende gemeenten kwamen hem op geschikte punten tegemoet. Met de vurigste gelukwensen van zijn broeders werd hij begroet; en wederkerig waren de afgevaardigden verrukt, dat zij de eerwaardige grijsaard mochten zien, en zijn afscheidszegen hadden mogen ontvangen. Vele gelovigen werden daardoor bemoedigd, om de marteldood en de martelaarskroon te trotseren, indien niet te begeren. Onder hen die Ignatius op zijn tocht ontmoetten, was Polycarpus, bisschop van Smyrna, die, evenals hij, een leerling geweest was van Johannes, en ook later voor het evangelie zijn leven gelaten heeft.

Men zegt, dat Ignatius op zijn reis zeven brieven geschreven heeft, die onder het bestuur van God bewaard gebleven en tot ons overgebracht zijn. Aan deze brieven werd, en wordt nog altijd, veel waarde gehecht.

De geschriften van de kerkvaders en de Heilige Schrift

Hoezeer Ignatius een heilig man Gods, een edel martelaar voor Christus, en als zodanig al onze eerbied waardig is, moeten wij nooit vergeten, dat zijn brieven niet het woord van God zijn. Zij mogen ons belang inboezemen en onderrichten, maar zij kunnen geen eis doen gelden op ons geloof. Dit geloof kan alleen staan op de vaste bodem van het Woord van God, nimmer op de zwakke grond van de overlevering. De Schrift staat alleen in verheven afgezonderdheid, boven alles uitstekend in lering, en door onbereikbare voortreffelijkheid gescheiden van het beste, wat de kerkvaders geschreven hebben, zodat zelfs zij, die onmiddellijk op de apostelen gevolgd zijn, ons geschriften hebben nagelaten, die meer tot onze waarschuwing dan tot onze stichting dienen. Niettemin hebben deze vroegste christelijke schrijvers menig recht op onze eerbied. Zij waren de tijdgenoten van de apostelen en hadden het voorrecht gesmaakt om mondeling onderwijs van hen te ontvangen; zij deelden met hen in de arbeid van het evangelie, en spraken van dag tot dag vertrouwelijk met hen. Paulus spreekt over Clemens – een zogenaamd apostolisch vader – als “zijn ‘medearbeider’, van wie de naam in het boek van het leven staat”. En wat hij van Timotheüs zegt, kan ook gedeeltelijk waar geweest zijn van vele anderen: “Maar gij hebt nauwkeurig nagevolgd mijn leer, mijn wijze van doen, mijn bedoeling, mijn geloof, mijn lankmoedigheid, mijn liefde, mijn volharding, mijn vervolgingen, mijn lijden” (Fil. 4:3; 2 Tim. 3:10).

Van hen, die zo hoog bevoorrecht waren, zouden wij natuurlijkerwijs de gezonde apostolische leer – een getrouwe herhaling van de waarheden en onderwijzingen verwachten, die door de geïnspireerde apostelen aan hen overgeleverd waren. Maar dit is helaas! geenszins het geval. Ignatius was een van de vroegste kerkvaders. Hij werd bisschop van Antiochië, de hoofdstad van Syrië, omtrent het jaar 70; en was een discipel van de apostel Johannes, die hij niet meer dan zeven jaar overleefde. Zeker, van zo iemand mochten wij een grote overeenkomst met het apostolisch onderwijs verwachten, maar dit is niet zo. De bepaalde en volstrekte verklaringen van de Schrift, die rechtstreeks van God tot de ziel komen, zijn zeer verschillend van de geschriften van Ignatius en van al de kerkvaders. Onze alleen veilige en zekere gids is het Woord van God. Hoe gepast is daarom de uitspraak in Johannes’ eerste brief: “Wat gij van het begin af gehoord hebt, blijve in u! Als in u blijft, wat gij van het begin af gehoord hebt, dan zult gij ook in de Zoon en in de Vader blijven” (1 Joh. 2:24). Deze plaats zinspeelt klaarblijkelijk meer bijzonder op wat geleerd was van de Persoon van Christus, en dientengevolge op de Schriften van het Nieuwe Testament, waarin wij de openbaring van de Vader in de Zoon bezitten, aan ons meegedeeld door de Heilige Geest. In de brieven van Paulus hebben wij meer de volle openbaring van Gods raadsbesluiten ten aanzien van de gemeente, Israël en de volken, zodat wij verder terug moeten gaan dan de kerkvaders, ten einde een wezenlijke grond voor ons geloof te vinden; wij moeten teruggaan tot “wat van het begin was”. Niets heeft rechtstreeks gezag voor de gelovige, dan wat van het begin was. Zodoende alleen zullen wij “in de Zoon en in de Vader blijven”.

De brieven van Ignatius werden lang beschouwd als het voornaamste gezag voor de Engels bisschoppelijke kerk. Nagenoeg al de gronden ten gunste van het stelsel van bisschoppen in de gemeente worden uit deze brieven genomen. De onderwerping aan het bisschoppelijk gezag wordt door Ignatius zo sterk aangedrongen, dat sommigen de echtheid van de brieven hebben
betwijfeld; en anderen hebben voorondersteld, dat er een en ander ingevoegd is, ten einde het bisschoppelijk stelsel beter te dienen.

Wij vatten nu de geschiedenis op van de dood van Trajanus in het jaar 117 af, en willen de toestand van de gemeente overzien gedurende de regering van Hadrianus en van de Antonijnen.
van 117 tot 180.

Wordt D.V. vervolgd.

Oorspronkelijke titel: Church History
Vertaald uit het Engels door H.J. Lemkes
In boekvorm verkrijgbaar bij:
Stichting “Uit het Woord der Waarheid”, Postbus 260, 7120 AG Aalten

Geplaatst in: ,
© Frisse Wateren, FW