Paulus brengt het evangelie in Europa … Hier begint een nieuw tijdvak in de geschiedenis van de kerk, zowel als van Paulus zelf. Paulus en die met hem zijn brengen nu het evangelie in Europa … Terugrekenende van de tijd, dat Paulus van Azië naar Europa zeilde, waren omtrent vierhonderd jaren verlopen, sedert Alexander van Europa naar Azië gezeild was. Hoe onderscheiden waren echter hun beweegredenen en bedoelingen – hun strijd en hun overwinningen! De geestdrift van Alexander was opgewekt door de herinnering aan zijn grote voorvaderen – en door zijn besluit om de koninklijke geslachten van het Oosten van de troon te stoten; doch onbewust en zonder bedoeling vervulde hij de raad van God. Paulus had zijn wapenrusting aangegord voor een ander doel, en om grotere – en duurzame overwinningen te behalen. Hij was door de Heilige Geest uitgezonden niet slechts om het Westen te onderwerpen, maar om de gehele wereld gevangen te leiden tot de gehoorzaamheid van Christus. Het Christendom is niet voor één volk of natie, maar voor alle mensen …
Deel 1: 32-814 n. Christus
Paulus brengt het evangelie in Europa.
Hier begint een nieuw tijdvak in de geschiedenis van de kerk, zowel als van Paulus zelf. Paulus en die met hem zijn brengen nu het evangelie in Europa. Het zij ons vergund hier even stil te staan, en ons in het geheugen te roepen de vele belangrijke geschiedenissen, met Macedonië en de vlakte van Filippi verbonden. In de omtrek van deze laatste stad nam de grote worsteling een einde tussen de Romeinse republiek en het keizerrijk ter vereeuwiging van welk feit Augustus te Filippi een kolonie stichtte. Dit was de eerste stad, die Paulus betrad, toen hij naar Europa was overgestoken. Zij wordt de voornaamste stad van dit deel van Macedonië genoemd en een kolonie. Een Romeinse kolonie was een beeld in het klein van het grote Rome zelf; en Filippi was meer dan een andere stad geschikt, om het keizerlijk Rome te vertegenwoordigen.
De kennis van dergelijke bijzonderheden is van belang voor de studie van de profetie, daar zij in verband staan met de vervulling van de gezichten van Daniël, vooral van hoofdstuk 7. De stad Filippi zelf was een gedenkteken van de toenemende macht van Griekenland, die de afnemende macht van Perzië moest vervangen. Alexander de Grote, zoon van Filippus, koning van Macedonië, was de overwinnaar van Darius, koning van Perzië. Met andere woorden: de “luipaard” van Griekenland overwon de “Beer” van Perzië.
Terugrekenende van de tijd, dat Paulus van Azië naar Europa zeilde, waren omtrent vierhonderd jaren verlopen, sedert Alexander van Europa naar Azië gezeild was. Hoe onderscheiden waren echter hun beweegredenen en bedoelingen – hun strijd en hun overwinningen! De geestdrift van Alexander was opgewekt door de herinnering aan zijn grote voorvaderen – en door zijn besluit om de koninklijke geslachten van het Oosten van de troon te stoten; doch onbewust en zonder bedoeling vervulde hij de raad van God. Paulus had zijn wapenrusting aangegord voor een ander doel, en om grotere – en duurzame overwinningen te behalen. Hij was door de Heilige Geest uitgezonden niet slechts om het Westen te onderwerpen, maar om de gehele wereld gevangen te leiden tot de gehoorzaamheid van Christus. Het Christendom is niet voor één volk of natie, maar voor alle mensen; of, zoals Paulus het uitdrukt in Kolosse 1, voor “de ganse schepping, die onder de hemel is”! Ziedaar het doel en de werkkring van het evangelie.
Maar voordat wij met Paulus’ reis voortgaan, moeten wij nog spreken over Lukas, de “geliefde geneesheer”, historieschrijver en evangelist, die omstreeks die tijd zich bij Paulus schijnt te hebben gevoegd. Vanaf hoofdstuk 16 vers 10 wordt voor het eerst in de eerste persoon meervoud geschreven: “trachtten wij terstond naar Macedonië te reizen”. Men vooronderstelt, dat hij van geboorte een heiden en te Antiochië bekeerd was. Hij schijnt de getrouwe reisgenoot van de apostel te zijn gebleven tot aan het einde van zijn werk en zijn verdrukkingen. Zie 2 Timotheüs 4:11: “Alleen Lukas is bij mij”.
De uitwerking van Paulus’ prediking te Filippi
Het aantal Joden te Filippi schijnt gering te zijn geweest, omdat er in die plaats geen synagoge was. Toch gaat de apostel, zoals gewoonlijk, het eerst tot hen, zelfs al zijn het slechts enkele vrouwen, die aan de rivierkant tezamen gekomen zijn. Paulus spreekt tot haar; Lydia wordt bekeerd; de deur is geopend, en ook anderen geloven. Op deze onaanzienlijke plek en tot deze enkele vrome vrouwen wordt in Europa het eerst het evangelie verkondigd en het eerste huisgezin gedoopt. Maar zijn stille aanvang en vreedzame triomf zouden spoedig verstoord worden door de list van de satan en de begeerten van de mensen. Het evangelie zou in het midden van het heidendom niet zijn weg gaan met rust en vrede, maar met grote tegenstand en verdrukking.
Terwijl de apostel en die met hem waren naar de plaats van het gebed gingen, volgde hun een slavin die door een waarzeggende geest bezeten was, en uitriep: “Deze mensen zijn slaven van God de Allerhoogste, die u de weg tot het heil verkondigen” (Handelingen 16:17). Eerst nam Paulus geen notitie van haar. Hij ging voort met zijn eigen heerlijk werk van de verkondiging van het evangelie en het winnen van zielen voor Christus. Maar de arme bezetene slavin hield niet op hen achterna te gaan met dezelfde uitroep. Het was een kwaadaardige poging van de vijand om het werk van God te belemmeren. Het moet de aandacht trekken, dat zij geen getuigenis geeft aan “Jezus” of aan “de Heer”, maar aan Zijn slaven en aan “de Allerhoogste God”. Maar Paulus had geen behoefte aan een getuigenis voor zichzelf, noch aan het getuigenis van een boze geest; en hij zeer bedroefd zijnde, keerde zich om en zei tot de geest: “Ik gebied u in de naam van Jezus Christus dat gij van haar uitgaat! En hij ging uit op hetzelfde uur” (vers 18).
Toen de slavin haar waarzeggerij niet meer kon uitoefenen, zagen haar meesters zich beroofd van de winsten, die zij daarmee gemaakt hadden. Woedend over dat verlies bewegen zij de schare om partij voor hen te kiezen, grijpen vervolgens Paulus en Silas, en slepen hen voor de overheden. Zich wel bewust, dat zij geen wezenlijke beschuldiging tegen hen kunnen voortbrengen, nemen zij de toevlucht tot de gewone aanklacht, dat Paulus en Silas “beroering brengen in de stad”, dat zij namelijk probeerden Joodse gebruiken in te voeren in de Romeinse kolonie, hetwelk in strijd was met de Romeinse wetten. En zoals het in dergelijke gevallen altijd gaat, moet het geschreeuw van de menigte gelden voor bewijs, zodat de overheid zonder verder onderzoek beval, dat zij in het openbaar gegeseld en in de gevangenis zouden geworpen worden. Zo worden dan deze knechten van God verwond, bloedend en machteloos overgeleverd aan de gevangenbewaarder, met de opdracht om hen zeker te bewaren. Deze weet zijn taak niet beter te vervullen dan door hun voeten in de stok te sluiten. In plaats echter dat Paulus en Silas door hun lichamelijk lijden en de duisternis van het kerkerhol worden terneer geslagen, verblijden zij zich dat zij waardig geacht geweest waren smaadheid en pijn te lijden voor de naam van Christus. En in plaats dat de middernachtelijke stilte wordt afgebroken door het gesteun en geween van de gevangenen, “baden Paulus en Silas en prezen God met lofzangen; en de gevangenen luisterden naar hen” (vers 25).
Is satan niet zonder middelen om zijn boos opzet te volvoeren, God is niet zonder raad om zijn gezegend werk ten einde te brengen. Hij maakt alles dienstbaar om de voornemens van Zijn liefde te verwezenlijken. De gevangenbewaarder moet bekeerd worden, de gemeente tezamen gebracht, en een getuigenis gesteld voor de Heer Jezus Christus in de kracht zelf van het heidendom. Te middernacht, terwijl Paulus en Silas zongen, en de gevangenen luisterden naar het ongewone geluid, geschiedde er een aardbeving. God verschijnt in majesteit en genade. Hij doet Zijn stem horen, en de aarde beeft; de gevangenismuren worden heen en weer geschud; de deuren springen open, en alle boeien worden geslaakt. En wat zijn nu Romeinse gevangenissen, Romeinse krijgsknechten en de gehele macht van de vijand! Gods stem wordt vernomen in de storm; maar op de hevigheid van het onweer volgt de stille, rustige stem van het evangelie en de vrede van de hemel.
Door de aardbeving ontzet, richten zich de eerste gedachten van de gevangenbewaarder naar zijn gevangenen. De deuren open ziende en de gevangenen, zo hij dacht, ontvlucht, trekt hij zijn zwaard, en wil zichzelf om het leven brengen. “Maar Paulus roept met luide stem en zei: “Doe uzelf geen kwaad, want wij zijn allen hier” (zie vers 27-28). Deze woorden van liefde breken het hart van de gevangenbewaarder. De kalmte en helderheid van Paulus en Silas, hun weigering om van de gelegenheid tot ontsnappen gebruik te maken, hun bezorgdheid voor hem, dit alles tezamen doet hen voor de ogen van de verbaasde gevangenbewaarder als wezens van hogere rang verschijnen. Hij werpt zijn zwaard weg, roept om licht, springt in de kerker, en valt bevende aan de voeten van de apostel. Zijn geweten is nu getroffen, zijn hart gebroken, en er gaat iets als het geweld van een aardbeving door zijn ziel. Hij neemt de plaats in van een verloren zondaar, en roept: “Heren, wat moet ik doen om behouden te worden?” (vers 30). Hij zegt niet als de wetgeleerde in Lukas 10 vers 25: “Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?” De gevangenbewaarder vroeg niet naar hetgeen hij doen moest om te leven, maar naar behoudenis voor een verlorene. De wetgeleerde, zoals zovele anderen, kende zichzelf niet als een verloren zondaar, daarom vroeg hij niet naar behoudenis.
In antwoord op de belangrijkste vraag, die ooit over mensenlippen komen kan, richt de apostel het hart van de gevangenbewaarder op Christus. “Geloof in de Heer Jezus, en gij zult behouden worden, gij en uw huis” (vers 31). God zegende het getuigenis, het gehele huis geloofde, verblijdde zich, en werd gedoopt. En nu is alles omgekeerd; de gevangenbewaarder neemt de gevangenen in zijn eigen huis; zijn wreedheid maakt plaats voor liefde, meegevoel en gastvrijheid. In dat uur van de nacht waste hij hun wonden, zette hun eten voor, en verheugde zich dat hij met zijn hele huis tot het geloof in God gekomen was. Welk een gedenkwaardige nacht! Welk een omkeer in slechts enkele uren! Wat een blijde morgen begroette dit gelukkige huisgezin! De Heer zij geprezen!
Gelijk Darius van ouds, schijnen de overheden in dezelfde nacht niet veel aangenaams gevoeld te hebben. Wellicht hebben zij van de aardbeving vernomen, of gehoord dat Paulus en Silas Romeinen waren. Zodra het dag was, zonden zij een boodschap om “die mensen los te laten” (zie vers 35-36). De gevangenbewaarder brengt deze boodschap aan zijn gevangenen over, en wenst hun vrede. Paulus echter weigert zijn vrijheid aan te nemen, zonder openlijke erkenning van de zijde van de overheden dat zij verkeerd gedaan hadden. Hij komt er nu ook voor uit, dat zij Romeinen zijn. Het vermaarde woord van Cicero was tot een spreekwoord geworden: “Een Romeins burger te binden is een belediging, hem te geselen een misdaad”. De overheden hadden klaarblijkelijk de Romeinse wetten overtreden. Paulus staat er op, dat, gelijk zij openbaar als schuldig waren behandeld, de overheden zelf komen en evenzo in het openbaar hun onschuld zouden verklaren. Dit deden zij bereidwillig en na hen uitgeleid te hebben, verzochten zij hen uit de stad te gaan. Na Lydia en de broeders gezien en bemoedigd te hebben, verlaten zij de stad.
Wij willen, alvorens dit merkwaardig hoofdstuk te verlaten, hier nog bijvoegen, dat het liefelijk is in Paulus’ brief aan de Filippiërs de bewijzen te vinden van een gehechtheid, die hen tezamen verbond, en die “van de eerste dag af” (zie Filippi 1:5-6) bleef bestaan, zelfs tot Paulus’ gevangenschap in Rome. Zijn genegenheid voor zijn geliefde Filippiërs was wonderbaar. Hij noemt hen: “mijn geliefde broeders, naar wie mijn verlangen uitgaat, mijn blijdschap en kroon, staat zo vast in de Heer, geliefden!” (Filippi 4:1). En hij erkent met geen geringe blijdschap hun voortgezette gemeenschap aan het evangelie en de vele praktische bewijzen van hun liefhebbende zorg en tedere sympathie voor hemzelf. Zodra hij maar in Thessalonika was, dachten zij aan zijn uitwendige behoeften. “Want ook te Thessalonika hebt gij mij een en andermaal voor mijn behoeften gezonden” (Filippi 4:15-19).
Paulus te Thessalonika en Beréa
Paulus en Silas richtten nu hun koers naar Thessalonika. Timotheüs en Lukas schijnen een korte tijd in Filippi achtergebleven te zijn. Toen zij door Amfípolis en Apollónia gereisd waren, kwamen Paulus en Silas te Thessalonika aan. Hier vonden zij een synagoge. Het was een belangrijke handelstad, waar vele Joden woonden. Paulus ging naar zijn gewoonte naar hen, en onderhield zich drie sabbatten lang met hen uit de Schriften. Vele harten werden getroffen door zijn prediking, en een grote menigte van de godsdienstige Grieken en van de voornaamste vrouwen geloofden. Maar Paulus’ oude vijand verschijnt opnieuw. “Maar de Joden werden jaloers en namen enige boze mannen van het gepeupel tot te hulp en veroorzaakten een volksoploop en brachten de stad in opschudding; en zij vielen op het huis van Jason aan en trachtten hen voor het volk te brengen. En toen zij hen niet vonden, sleepten zij Jason en enige broeders voor de oversten van de stad en riepen: Dezen, die de wereld in opschudding brengen, zijn ook hier gekomen, en Jason heeft hen opgenomen. En zij handelen allen tegen de bevelen van de keizer door te zeggen, dat er een andere koning is, Jezus” (Handelingen 17:5-7).
Deze verzen zijn voldoende om het karakter aan te geven van de algemene vijandschap van de Joden tegen het evangelie, en tegen Paulus als de voornaamste bedienaar daarvan.
De apostel had, naar het schijnt, aan de Thessalonikers de waarheid gepredikt aangaande Christus’ verhoging en Zijn wederkomst in heerlijkheid. “Zeggen, dat er een andere koning is, Jezus”. Vandaar de gedurige verwijzing naar “de komst van de Heer” en “de dag van de Heer” in Paulus’ brieven aan die gemeente. Uit hetgeen hij in zijn eerste brief zegt, vernemen wij, dat zijn werk aldaar grotelijks door de Heer gezegend was voor vele zielen (1 Thessalonika 1:9-10; 2:10-11).
Nu gaat de apostel naar Beréa. Hier waren de Joden edeler. Zij vergeleken hetgeen zij hoorden met het Woord van God. Ook hier was veel zegen. Menigeen geloofde. Maar de Joden, gelijk jagers achter hun prooi, haastten zich van Thessalonika naar Beréa, en verwekten een oploop, waardoor Paulus genoodzaakt werd de stad bijna onmiddellijk te verlaten. Vergezeld door enkele bekeerde Bereeërs vertrekt hij naar Athene. Silas en Timotheüs worden achtergelaten.
Paulus bezoek aan Athene
De verschijning van de apostel te Athéne is een belangrijk feit in de geschiedenis. Athene was in enkele opzichten de hoofdstad van de wereld en de zetel der Griekse beschaving en wijsbegeerte; maar niet minder was het een middelpunt van bijgeloof en afgoderij.
Het is opmerkelijk dat de apostel geen haast had om in deze stad zijn werk te beginnen. Hij nam de tijd om na te denken. Diepe gedachten en de vraag hoe hij alles in de tegenwoordigheid van God en in het licht van de dood en de opstanding van Christus had te beoordelen, hielden zijn geest bezig. Eerst meende hij te wachten op de aankomst van Silas en Timotheüs. Hij had een boodschap naar Beréa teruggezonden, dat zij met spoed tot hem zouden komen. Maar toen hij zich omringd zag met tempels en altaren, met standbeelden en afgodische aanbidding, kon hij niet langer zwijgen. Hij begint naar gewoonte met de Joden, maar redetwist ook dagelijks met de wijsgeren op de markt. Christendom en heidendom staan dus openlijk tegenover elkander; en, het zij opgemerkt, de apostel van het Christendom was alleen in Athene, terwijl de stad wemelde van apostelen van het heidendom. En zó menigvuldig waren de afgodsbeelden, dat een spotter zei: Het is lichter een god te vinden in Athene dan een man.
Sommigen lachten spottend over hetgeen zij hoorden, anderen luisterden, en wensten meer te horen. “En ook sommigen van de Epicureïsche en Stoïcijnse wijsgeren redetwistten met hem en sommigen zeiden: Wat wil deze praatjesmaker toch zeggen? En anderen: Hij schijnt een verkondiger te zijn van vreemde goden, omdat hij hun Jezus en de opstanding verkondigde” (17:18). Hieruit weten wij, waar Paulus in zijn dagelijkse gesprekken met het volk en de verschillende wijsgeren op gewezen had. Het was “Jezus en de opstanding”. Deze woorden hadden de meeste indruk gemaakt, en waren hun het duidelijkst bijgebleven. Welk een nieuwe zaak, en welk een heerlijke werkelijkheid voor de zielen! De persoon van Christus, geen stelsel; het feit van de opstanding, geen nevelachtige onzekerheid voor het toekomstige. De dienstknecht van Christus legt de geleerde bewoners van Athene hun vreselijke toestand voor de ware God bloot. Toch wensten zij een vollediger en meer te beredeneren voorstelling te hebben van deze geheimzinnige onderwerpen, en zij voerden Paulus naar de Areópagus.
Deze plaats was de geschiktste voor een openlijke toespraak. Van de vroegste tijden af had het hoogste gerechtshof op de heuvel Areópagus zijn zittingen gehouden. De rechters namen plaats in de open lucht, op zetels die in de rotswand waren uitgehouwen. Vele belangrijke kwesties waren op deze plek besproken en tot beslissing gebracht, te beginnen met het rechtsgeding van Mars, dat aan de plaats de naam van “Marsheuvel” bezorgde.
Hier richtte Paulus het woord tot het volk. Er is geen gedenkwaardiger of meer algemeen bekend ogenblik in de geschiedenis van de apostel of van de eerste verbreiding van het Christendom, dan dit, van de prediking op de Areópagus.
Bezield door gevoel voor de eer van God, en ten volle bekend met de toestand van de mensen in het licht van het kruis, welke gewaarwordingen moeten, terwijl hij op de Marsheuvel stond, zijn gemoed niet hebben vervuld! Waar hij de ogen wendde, de tekenen van de afgoderij omgaven hem in duizenderlei vormen. Hij had zich door de omstandigheden kunnen laten vervoeren tot strenge woorden; maar hij bleef zichzelf meester, en onthield zich van onstuimige taal. Zijn vurigheid van geest in aanmerking nemende, daarenboven zijn grote ijver voor de waarheid, was dit een opmerkelijk voorbeeld van zelfbeheersing en zelfverloochening. Maar zijn Heer en Meester was met hem, al stond hij voor het menselijk oog alleen voor de inwoners van Athene en de vele vreemden, die naar deze hogeschool van de wereld toestroomden.
In de jaarboeken van de geschiedenis neemt Paulus’ toespraak een enige plaats in wat wijsheid, voorzichtigheid, gezonde redenering en volmaakte gevatheid betreft. Hij begon niet met hun valse goden aan te vallen, of hun godsdienst luid uit te roepen als bedriegerij van de satan. IJver zonder verstand zou dit gedaan, en zichzelf behaagd hebben in zijn eigen getrouwheid. Maar in de toespraak die wij voor ons hebben, bezitten wij een model van de beste wijze om verstand en hart te bereiken van onkundige en bevooroordeelde mensen. Mogen alle dienstknechten van de Heer genade hebben om dit model te volgen!
Zijn aanvang is zowel innemend als berispend. “Mannen van Athene, ik zie, dat gij in elk opzicht aan de dienst der goden bijzonder toegewijd zijt” (vers 22). Hij erkent dus dat zij godsdienstig gevoel hadden, maar geleid in een verkeerde richting. Daarna spreekt hij van zichzelf, als bereid om hen tot de kennis van de ware God te voeren. “Deze nu, die gij zonder Hem te kennen vereert, verkondig ik u” (vers 23). Hij kiest wijselijk tot zijn tekst het opschrift: “Aan de onbekende God”. Dit verschaft hem gelegenheid te beginnen met de laagste sport op de ladder van de waarheid. Hij spreekt over de eenheid van God, de Schepper, en de verhouding van de mens tot Hem. Maar spoedig laat hij de bewijsvoering tegen het veelgodendom varen, en gaat voort met de rechtstreekse verkondiging van het evangelie. En toch vermijdt hij de naam van Jezus in zijn openbare toespraak te doen horen. In zijn afzonderlijke gesprekken had hij dit overvloedig gedaan; maar hij is nu omringd met discipelen en bewonderaars van namen als Socrates, Plato, Zeno en Epicurus, en hij wil niet de geheiligde naam Jezus in vergelijking gebracht zien met de namen van mensen. Hij wist zeer goed dat de naam van de nederige Jezus van Nazareth “de Grieken een dwaasheid” was. Niettemin bespeurt men gemakkelijk, dat, tegen het eind van zijn toespraak, de aandacht van zijn toehoorders samengetrokken wordt op de man Christus Jezus. “God dan verkondigt, met voorbijzien van de tijden van de onwetendheid, nu aan de mensen, dat zich allen overal moeten bekeren, omdat Hij een dag bepaald heeft, waarop Hij het aardrijk in gerechtigheid zal oordelen door een man, die Hij [daartoe] bestemd heeft, waarvan Hij aan allen zekerheid heeft gegeven door Hem uit de doden op te wekken” (vers 30-31). Doch hier eindigt het geduld van zijn gehoor; men valt hem in de rede. Dit bewijst dat juist deze laatste woorden een overweldigende indruk op hen gemaakt hadden. De apostel had zich tot het geweten, niet tot de verstandelijke weetgierigheid van de wijsgeren gericht. De vermelding van de opstanding der doden en het oordeel van de wereld, met zulk een gezag en beslistheid uitgesproken, kon niet nalaten deze trotse en zichzelf behagende mensen onrustig te maken. Het hoogste doel van de Epicureïsche wijsgeer was genot na te jagen; dat van de Stoïcijnse wijsgeer om hooghartig onverschillig te wezen voor goed of kwaad, genot of smart. Kan het ons dan verwonderen dat deze merkwaardige vergadering werd afgebroken onder het spottend gelach van de een, en de ijskoude onverschilligheid van de ander? Maar ten spijt van alles had het Christendom zijn eerste en edele overwinning behaald over de afgoderij. Wat ook de onmiddellijke gevolgen van Paulus’ toespraak geweest mogen zijn, wij weten dat zij sinds die tijd voor vele zielen gezegend is geweest; en dat zij nog veel vrucht zal voortbrengen tot heerlijkheid van God door alle tijden heen.
Paulus gaat nu uit het midden van hen. Het blijkt niet dat enige opschudding of vervolging hem verdreven heeft. De Heer gaf hem Zijn eigen vreugde, en de vreugde van de engelen over zondaars die zich bekeren, mee te genieten. “Onder hen ook Dionysius, de Areopagiet, en een vrouw, Dámaris geheten, en anderen met hen” (vers 34). Maar in de garnizoensplaats Filippi en in de handelssteden Thessalonika en Korinthe schijnt het getal bekeringen veel groter te zijn geweest dan in het hoogst beschaafde en geleerde Athene. Dit is diep verootmoedigend voor de menselijke hoogmoed en de geroemde macht van de menselijke geest. Eén brief is er geschreven aan de Filippiërs; twee aan de Thessalonikers, twee aan de Korinthiërs. Maar wij bezitten geen brief van Paulus aan de Atheners; en wij lezen niet dat hij ooit weer Athene bezocht.
Wordt D.V. vervolgd.
Vertaald uit het Engels door H.J. Lemkes
In boekvorm verkrijgbaar bij:
Stichting “Uit het Woord der Waarheid”, Postbus 260,7120 AG Aalten
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW