DE EERSTE ZENDELINGEN VAN HET KRUIS.
We kijken deze keer even naar een bijzondere man die bij velen van ons in veel dingen zo dichtbij staat, namelijk Petrus. Dan stuiten we ook op de viervoudige werking van de Heilige Geest. Zeer indrukwekkend op te merken hoe dat ging in de tijd van de apostelen en wat het ook ons te zeggen heeft. We kunnen inderdaad veel leren van de geschiedenis van de Christelijke gemeente …
Deel 1: 32 – 814 n. Christus
Hoofdstuk IV
In plaats van de overige hoofdstukken van de Handelingen achter elkander door te lopen, geloven wij dat het belangrijker is, en even leerzaam voor onze lezers, ze te beschouwen in verbinding met de geschiedenis van de apostelen, met name die van de twee grote apostelen. Het boek Handelingen is grotendeels gevuld met de handelingen van Petrus en Paulus (onder de leiding, zoals vanzelf spreekt, van de Heilige Geest); de een als de grote apostel van de joden; de ander als de grote apostel van de volken. Maar wij wensen de tegenwoordige gelegenheid ook te gebruiken om in het kort de namen en bijzonderheden van de eerst verkoren gezanten van onze Heer, de twaalf apostelen, te vermelden.
Vooraf willen wij te kennen geven, welke bedoeling wij hebben om zo een beetje buiten de gewone koers te gaan. In geen kerkelijke geschiedenis, ons bekend, wordt de levensbeschrijving van de apostelen op regelmatige wijze gegeven; en wij achten het minstens vreemd, dat de grote stichters van de gemeente geen plaats zouden hebben in haar geschiedenis. Zo ook sluiten vele kerkgeschiedenissen met de Hervorming en hetgeen er onmiddellijk op volgde. Zeker vult de Hervorming de schoonste bladzijde in haar geschiedenis sedert de dagen van Constantijn, en is zij een tijdperk, waarin de Geest van God machtig werkte, zodat zij op een voorname plaats in de geschiedenis van de gemeente aanspraak heeft. Maar minder opzienbarende gebeurtenissen, ook daarna, tot op onze tijd toe zijn, om de beginselen die er aan ten grondslag liggen, niet minder de vermelding waard.
Met betrekking tot de apostelen hebben wij tevens in gedachtenis te houden, dat buiten de Schrift weinig van hen bekend is, waarop vertrouwen gesteld kan worden. De overlevering en de Schrift, het zekere en het onzekere zijn in bijna onoplosbare verwarring in de geschriften van de kerkvaders door elkaar gemengd. Elke heldere straal van historisch licht vangen wij graag op, maar alleen op de Schrift is volkomen staat te maken. Toch kunnen de verstrooide berichten van de Schrift betreffende de apostelen, bijeen gebracht met hetgeen wij van elders weten, de lezer een overzicht schenken van de personen en werkzaamheden van de apostelen, gelijk hij dit vroeger misschien niet had. Natuurlijk zullen ook anderen, behalve de twaalven, voor ons verschijnen, in verbinding met hen, en bijzonder met Paulus. Daardoor zullen onze lezers, in een gemakkelijke vorm, een korte schets krijgen van bijna al de predikers, leraars en martelaren van de Heer Jezus, over wie in het Nieuwe Testament gesproken wordt.
De twaalf apostelen
Simon Petrus, Andréas, Jakobus en Johannes (zonen van Zebedeüs), Filippus, Thomas, Bartholomeüs, Mattheüs, Jakobus (de zoon van Alfeüs), Thaddeüs, Simon Zelotes, Matthias, die in plaats van Judas Iskariot gekozen werd. Zie Mattheüs 10; Markus 3; Lukas 6.
Paulus was ook een apostel door rechtstreekse roeping van de Heer, en dat wel, gelijk wij gezien hebben, in de verhevenste zin. Nog anderen worden apostelen genoemd, doch die waren meer bepaald de apostelen van de gemeenten. De twaalven, en Paulus in de eerste plaats, waren bij uitnemendheid de apostelen van de Heer. Vergelijk 2 Korinthe 8:23; Filippi 2:25; Romeinen 16:7.
De officiëlë naam “apostel” betekent “gezondene”. “Deze twaalf zond Jezus uit”. De Heer zelf gaf aan de twaalf deze titel. “… riep Hij Zijn discipelen tot Zich en koos er twaalf uit hen uit, die hij ook apostelen noemde” (Lukas 6:13). Persoonlijke bekendheid met de Heer en zijn gehele dienstwerk was een oorspronkelijk en onmisbaar vereiste voor een apostel. Petrus deed dit uitkomen, alvorens de verkiezing van een plaatsvervanger van Judas geschiedde. “Het is dan nodig, dat van de mannen die met ons samen kwamen al de tijd dat de Heer Jezus onder ons inging en uitging, te beginnen bij de doop van Johannes, tot op de dag dat hij van ons werd opgenomen, één van hen met ons getuige wordt van Zijn opstanding” (Handelingen 1:21-22). Door dit nauwe verkeer met de Heer waren zij bijzonder geschikt om getuigenis af te leggen van Hem. Hijzelf kenschetst hen als zij, “die met Hem gebleven zijn [volhard hebben] in al Zijn verzoekingen” (Lukas 22:28).
Wij geloven dat het getal twaalf duidelijk heenwijst op hun betrekking tot de twaalf stammen Israëls. De vindingrijke toespelingen van de Kerkvaders omtrent de betekenis van het getal twaalf bewijzen, hoe weinig hun gedachten geleid werden door het onmiddellijk verband van dergelijke Schriftplaatsen met andere. De kerkvader Augustinus meent dat onze Heer hierbij dacht aan de vier windstreken, die geroepen zouden worden door de verkondiging van het evangelie, en die, vermenigvuldigd met het getal drie, doelende op de Drieëenheid, het getal twaalf voortbrengen. Door het onderscheid tussen Israël en de gemeente voorbij te zien, is er geen eind aan de verwarring bij zulke schrijvers.
Het getal twaalf in de Schrift schijnt, naar onze gedachte, te wijzen op volkomenheid van menselijk beheer. Vandaar de twaalf stammen en de twaalf apostelen met de belofte aan de laatsten, dat zij zullen zitten op twaalf tronen, oordelende de twaalf stammen van Israël (Mattheüs 19:28). Hier beperkt de Heer, in de duidelijkste bewoordingen, de zending van de twaalven tot de verloren schapen van het huis Israëls. Zij mochten noch de steden van de Samaritanen bezoeken, noch op de weg van de volken gaan. Hun zending was streng joods. “Deze twaalf zond Jezus uit en Hij beval hun en zei: gaat niet heen op de weg van de volken, en treedt geen stad van de Samaritanen binnen; maar gaat veeleer tot de verloren schapen van het huis Israëls” (Mattheüs 10:5). Niets kon duidelijker zijn. De roeping van de gemeente ligt hier niet aan ten grondslag. Deze had later plaats, toen een ander en buitengewoon apostel gekozen werd, bijzonder met het oog op de volken. Daarna zullen de twaalven hun eigen plaats in de gemeente hebben, maar Paulus was haar dienaar, door God geroepen en bekwaam gemaakt.
Met het algemene denkbeeld, dat de twaalven geheel ongeletterd waren, kunnen wij ons niet zo goed verenigen. De uitdrukking “ongeletterde en eenvoudige mensen”, door de raad in Handelingen 4 vers 13 gebezigd, vatten wij op als eenvoudig bedoelende personen in gewone levensverhoudingen die niet waren onderwezen in de publieke lering en overlevering van de joodse rabbijnen.
Ons woord “leek” bevat ongeveer wel hetzelfde denkbeeld; dat is: iemand van gewone opvoeding, in tegenstelling met hen, die opgeleid zijn aan de scholen van de geleerden, of met andere woorden: iemand niet behorende tot de geestelijke stand. Petrus en Johannes kunnen door en door bekend zijn geweest met de Heilige Schrift en met de geschiedenis van hun volk en land, en nochtans door de Raad worden aangemerkt als “ongeletterde en eenvoudige mensen”. Jakobus en Johannes hadden althans al de voorrechten genoten van een opvoeding door een godvruchtige moeder, dat dikwijls de kiem gelegd heeft tot grote dingen voor de gemeente van God.
Petrus
De eerste in rangorde van de apostelen is: Petrus. Omtrent de voorrang van Petrus onder de twaalven kan geen twijfel bestaan. De Heer zelf gaf hem deze plaats. In de drie lijsten van de apostelen wordt hij telkens het eerst genoemd. Deze voorrang, zoals wij weten, spruit niet hieruit voort, dat hij het eerst de Heer leerde kennen. Hij was zomin de eerste als de laatste in dit opzicht. Andréas, en waarschijnlijk Johannes, kenden de Heer vóór Petrus. Laat ons hier met diepe belangstelling de eerste ontmoeting nagaan van deze geliefden, zoals Johannes ons die meedeelt.
Lees Johannes 1:29-51.
Johannes de doper geeft hier getuigenis van Jezus als het Lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt. Twee van zijn discipelen verlaten hem, en volgen Jezus. “Andréas, de broeder van Simon Petrus, was één van de twee die het van Johannes gehoord hadden en Hem gevolgd waren. Deze vond eerst zijn eigen broeder Simon en zei tot hem: Wij hebben de Messias gevonden – dat betekent: Christus. En hij leidde hem tot Jezus” (vers 41-42). Dit was Petrus’ eerste leiding tot de Heer, tot Hem, die de eeuwige bron van zijn geluk zou uitmaken. En hoe betekenisvol was deze eerste ontmoeting. “Jezus zag hem aan en zei: Gij zijt Simon, de zoon van Jona, gij zult Kefas heten – wat vertaald wordt: steen” (vers 43). Van nature vatbaar voor indrukken; snel in het aangrijpen van een voorwerp, maar te snel in het weer loslaten daarvan door de werking van een nieuwe indruk, geeft hem de Heer in genade vastheid (een steen), hoezeer telkens zijn natuurlijke aard bovenkwam.
Het eerste dat Petrus zeer op de voorgrond brengt, is zijn prachtige belijdenis van Christus als de zoon van de levende God (Mattheüs 16:16). De Heer vertrouwde hem toen de sleutels toe van het koninkrijk der hemelen, en gaf hem de voornaamste plaats onder zijn broeders. Doch dit gedeelte van Petrus’ geschiedenis, met enige van de eerste hoofdstukken van de Handelingen, hebben wij al behandeld, waarom wij alleen zullen stilstaan bij hetgeen elders vermeld wordt.
Het vierde hoofdstuk van Handelingen bespraken wij nog niet. En wij zijn geneigd dat te beschouwen als de glansrijkste dag in Petrus’ geschiedenis, zoals het tiende hoofdstuk de kroon op zijn dienstwerk genoemd kan worden. Gelijk dikwijls bij de apostel een mengeling van kracht en zwakheid, van uitnemendheid en gebrek valt waár te nemen, is het zeer belangwekkend zijn schreden te volgen door de eerste stormen heen, die de jonggeboren gemeente teisterden. Vergeten wij echter niet het grote geheim van de stoutmoedigheid, wijsheid en kracht bij de apostelen als niet voortgekomen uit hun natuurlijke karakter, maar uit de tegenwoordigheid van de Heilige Geest. Hij was bij hen en in hen, en werkte door hen. De Heilige Geest was de kracht van hun getuigenis.’
Viervoudige uitwerking van die tegenwoordigheid van de Heilige Geest
Let in het bijzonder op viervoudige uitwerking van die tegenwoordigheid in Handelingen 4.
- De moed, door Petrus en de anderen aan de dag gelegd. “Toen zei Petrus, vervuld met de Heilige Geest, tot hen: Oversten van het volk en oudsten [van Israël], als wij heden verhoord worden over de weldaad aan een ziek mens, waardoor deze gezond geworden is, dan zij aan u allen bekend en aan het hele volk van Israël, dat door de naam van Jezus Christus de Nazaréner, die gij gekruisigd hebt, die God uit de doden heeft opgewekt, door Hem deze hier gezond voor u staat. Deze is de steen, die door u, de bouwlieden, veracht is, die tot een hoeksteen is geworden. En de behoudenis is in niemand anders; want er is ook onder de hemel geen andere naam die onder de mensen gegeven is, waardoor wij behouden moeten worden” (vers 8-12). De grote en plechtige kwestie tussen God en de oversten van Israël wordt hier uitdrukkelijk gesteld. Het kan niet duidelijker. Het getuigenis van God is niet meer bij de oversten van het volk, maar bij de apostelen van de verhoogde Messias.
- De Heilige Geest is tegenwoordig onder de discipelen, als zij vergaderd zijn. “En toen zij gebeden hadden, werd de plaats waar zij vergaderd waren, bewogen; en zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en spraken het woord van God met vrijmoedigheid” (vers 31). Dit vers leert duidelijk, wat reeds zo dikwijls gezegd is, dat de Heilige Geest bij de discipelen en in hen is. De plaats waar zij vergaderd waren, werd bewogen; dit bewijst Zijn tegenwoordigheid bij hen. Zij werden ook vervuld met de Heilige Geest, zodat die in hen was, doordat, naar wij geloven, voor een tijd aan het vlees geen ruimte gelaten was om te werken.
- De grote betoning van kracht in de bediening. “En de apostelen gaven met grote kracht getuigenis van de opstanding van de Heer Jezus; en er was grote genade over hen allen” (vers 33). Genade en kracht kenmerken voortaan de apostelen.Volkomen toewijding van het hart. “… want zovelen er bezitters waren van landen of huizen, die verkochten ze en brachten de opbrengst van het verkochte en legden die aan de voeten van de apostelen” (vers 34). In hoofdstuk 2 gaven de rijken zelf aan de armen. Iets dat nauwelijks kan gedaan worden zonder belangrijkheid te verlenen aan de gever. In hoofdstuk 4 leggen de rijken hun geld aan de voeten van de apostelen. Dit feit zouden wij mogen beschouwen als een teken van meerdere nederigheid en groter overgegevenheid.
Ook hebben wij in dit rijke en leerzame hoofdstuk het vermaarde antwoord van Petrus en Johannes aan de Raad. “Oordeelt zelf, of het recht is voor God naar u meer te horen dan naar God” (vers 19). Van die dag af tot op het huidige ogenblik hebben de oprechte belijders van de naam Jezus in deze woorden een gepast antwoord gevonden tot hun geloofsrechters en onderdrukkers. Wat een verschil, mogen wij wel uitroepen, tussen de man die bij het vuur zat in de zaal van de hogepriester en de man die voorop staat in Handelingen 4; tussen de man die bezweek voor een dienstmeisje en de man die de oversten doet beven voor zijn machtig woord! En vraagt men verklaring van dit groot verschil, dan ligt deze alleen in de tegenwoordigheid en de kracht van de Geest, die noch bedroefd noch uitgeblust was. Op dezelfde wijze wordt verklaard de zwakheid of de kracht van zovelen in onze dagen. Alleen de Geest van God maakt de kracht in de Christen uit. Mogen wij de gezegende toestand kennen van te leven, te wandelen en te werken in de zaligende en heiligende kracht van de Geest! “En bedroeft de Heilige Geest van God niet, waardoor gij verzegeld zijt tot de dag van de verlossing” (Efeze 4:30).
Wordt D.V. vervolgd.
Oorspronkelijke titel: Church History
Vertaald uit het Engels door H.J. Lemkes
Stichting “Uit het Woord der Waarheid”, Postbus 260, 7120 AG Aalten
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW