18 jaar geleden

Algemene geschiedenis van de Christelijke kerk (1)

 

De brieven aan deze zeven gemeenten zullen bij onze volgende beschouwingen als leidraad dienen. Wij geloven, dat zij niet slechts geschiedkundig, maar tevens profetisch zijn. In de eerste plaats zijn zij zeer zeker historisch, en dit feit moet tot zijn volle recht komen bij het doorzoeken van hun profetisch karakter. Zeven gemeenten bestonden werkelijk in de zeven steden die hier opgenoemd zijn, en in de toestand hier beschreven. Doch het is even duidelijk, dat naar de bedoeling van Hem, die het einde weet van het begin af, zij zowel een profetische betekenis als een historische opvatting moeten hebben. Zij werden uit vele gekozen, en zodanig gerangschikt en voorgesteld, dat zij een voorafschaduwing gaven van wat te komen stond. Hun toepassing te beperken tot de zeven letterlijke gemeenten van Klein Azië zou de eenheid van de Openbaring verbreken en de beloofde zegeningen verloren doen gaan. “Welgelukzalig hij, die leest, en zij die horen de woorden van de profetie” (zie 1:3).

Deel 1: 32 – 814 n. Christus

* * *

Uit het voorwoord van de uitgever:
Met grote dankbaarheid schrijven wij dit korte voorwoord, nu de Heer in Zijn genade gelegenheid heeft gegeven, dit prachtige standaardwerk over de geschiedenis van de Christelijke Kerk opnieuw uit te geven ….
Wanneer we nadenken over de geschiedenis van de Christelijke Kerk, moeten we wel beginnen bij de vraag: wat waren Gods gedachten en bedoelingen ten aanzien van de Gemeente? Wij vinden die gedachten duidelijk weergegeven in Zijn Woord, in het bijzonder in verschillende Brieven van het Nieuwe Testament. Wanneer we de geschiedenis lezen, moeten we telkens weer bedenken: wat waren Góds gedachten? Was deze handeling, deze verandering, deze invoering van een bepaalde praktijk in de Christelijke Kerk wel naar Zijn wil? Helaas moeten we dan opmerken, dat de geschiedenis van de Christelijke Kerk gezien vanuit het oogpunt van de mens een geschiedenis van voortdurend falen is geworden en het nóg steeds is!
Tegelijkertijd is het treffend dat die geschiedenis er ook één is waarin Gods genade telkens weer op een bijzondere wijze blijkt.
Wij bevelen de lezing van deze ‘Algemene geschiedenis van de Christelijke Kerk’ dan ook graag van harte bij u aan.
Aalten, januari 2001
De uitgever.

Voorrede

Hoewel de Christen aan het Woord van God volkomen genoeg heeft, om te weten “hoe men zich in het huis van God “gedragen” moet, “dat is de gemeente van de levende God, de pilaar en grondslag der waarheid”, zo kan hij uit het verhaal van wat er in en met die gemeente gebeurd is, sinds de Heer haar begon te bouwen bij de uitstorting van de Heilige Geest, veel leren, wat hem zowel tot verootmoediging als tot bemoediging dient. Tot verootmoediging, vanwege de immer gebleken ontrouw van de mens; tot bemoediging , vanwege de nimmer falende trouw van God.

Zal echter de beoefening van de kerkgeschiedenis dit voordeel aanbrengen, dan is het vóór alle dingen nodig, dat hij, die ze ons beschrijft, zelf door het Woord van God licht ontvangen heeft aangaande de grondslag, de beginselen en de verwachting van der gemeente. Daardoor alleen zal hij in staat zijn er ons op te wijzen, hoe en waarin, gedurende de ontwikkeling van haar geschiedenis, afwijking van die grondslag, verloochening van haar beginselen en het prijsgeven van die verwachting heeft plaats gevonden, waardoor een toestand van verval is ontstaan, waarvan de verdeelde en verscheurde gemeente heden ten dage het maar al te droeve beeld vertoont. Aan de anderen kant zal hij ons kunnen aantonen, hoe de levende God, onder al het verval door, de enkele getrouwen, die tot de grondslag van de gemeente terugkeerden, haar beginselen handhaafden en haar verwachting omhelsden, rijkelijk gezegend heeft door het schenken van groten vrede aan hun zielen en van uitnemende vrucht aan hun getuigenis.

Een kerkgeschiedenis, die dat doel kan helpen bereiken, werd onder de titel van “Short Papers on Church-History”, uitgegeven door Andr. Miller, een man, die door zijn gezegende evangeliearbeid in Londen en door enkele geschriften van opbouwende inhoud, bij menigeen bekend is.

Deze kerkgeschiedenis – de vrucht van een nauwgezet onderzoek van de Schrift, zowel als van de studie van de Kerkvaders en van de werken van Milman, Greenwood, Neander, J. C. Robertson, Waddington, Merle d’Aubigné, Mosheim, Scott, Wylie, Brandt, Motley, Félice, enzovoorts – onderscheidt zich hierdoor, dat zij niet alleen aanvangt met het begin (de aankondiging van de Heer in Mattheüs 16:18: “Op deze rots zal ik Mijn gemeente bouwen”) maar dat zij – uitvoeriger dan gewoonlijk – handelt over het fundament, de stichting en uitbreiding van de gemeente. Haar inrichting, kortstondige bloei en ontkiemend verderf worden duidelijk voorgesteld. Een schets wordt geleverd van het leven en werken van de apostelen van de Heer. Bovenal wordt lang stilgestaan bij de apostel Paulus, die niet alleen meer gearbeid heeft, dan allen maar die ons ook in zijn brieven het eigenlijke karakter van de gemeente leert kennen. De profetische voorstelling van de kerkgeschiedenis in de zeven brieven aan de Klein-Aziatische gemeenten (Openbaring 2 en 3) wordt tot leidraad genomen bij de beschrijving van hetgeen in de verdere loop van de eeuwen op het gebied van het Christendom valt waar te nemen. Hoewel aan de hoofdgebeurtenissen een voorname plaats wordt ingeruimd, zo worden de minder opgemerkte, maar die ons dikwijls het meest doen aanschouwen, de altijd waakzame en werkzame genade van God, niet voorbijgegaan. Bij het beoordelen van personen en voorvallen wordt alleen de maatstaf aangelegd van “de wet en de getuigenis”, omdat “zo zij niet spreken naar dit woord, het zal zijn, dat zij geen dageraad zullen hebben” (Jesaja 8:20). Met één woord – en hierin ligt de hoofdverdienste van deze kerkgeschiedenis – het beginsel wordt in haar toegepast om niet, gelijk al te vaak plaats vindt, Gods Woord te beoordelen bij het licht van de geschiedenis, maar integendeel, de geschiedenis te beoordelen bij het licht van Gods Woord.

Daarom hebben wij dan ook dit verdienstelijke werk aan de Nederlandse lezer in handen willen geven, overtuigd als wij zijn, dat de uitgave daarvan vooral op zijn pas mag genoemd worden in een tijd als de onze, waarin de vraag: hoe te geraken uit de toestand van “grenzeloze verwarring” en “bandeloze willekeur”, die op kerkgebied heerst, de harten en zinnen van zovele oprechte Christenen bezighoudt.

Geve God, dat, ook door dit middel, de overtuiging veld mocht winnen, dat het redmiddel niet ligt in de terugkeer tot de oude paden van mensen, (hoe ook rijk begiftigd en gezegend geweest door God) maar alleen in de onvoorwaardelijke onderwerping aan Hem, “die het Hoofd is, namelijk Christus”.

Alphen aan de Rijn,
H.J. LEMKES
Januari 1880.


 

Algemene geschiedenis van de Christelijke Kerk (1)

Inleiding

Datgene, wat al meer dan achttienhonderd jaar de woonplaats van God geweest is, verdient een voorwerp van hartelijke belangstelling te zijn voor al Gods kinderen. Wij hebben nu het oog op de kerk, niet zoals zij dikwijls in de geschiedenis wordt voorgesteld, maar gelijk de Schrift over haar spreekt, namelijk in haar echt geestelijk karakter, als het lichaam van Christus, en als “de woonstede van God in de Geest” (Efeze 2:22).

Wij behoren ons altijd te herinneren, als wij lezen hetgeen een geschiedenis van de kerk genoemd wordt, dat, van de dagen der apostelen af tot nu toe, twee zeer onderscheiden klassen van mensen in de belijdende kerk gevonden werden, namelijk de belijders in naam én de werkelijke gelovigen. Dit was voorspeld. “Want dit weet ik”, zegt de apostel, “dat na mijn vertrek wrede wolven bij u zullen binnenkomen, die de kudde niet sparen; en uit uzelf zullen mannen opstaan die verkeerde dingen spreken, om de discipelen achter zich af te trekken” (Handelingen 20:29-30). De tweede brief aan Timotheüs is eveneens vol waarschuwing en aanwijzing met betrekking tot de onderscheidene vormen, waarin het verderf ook toen reeds zich maar al te duidelijk openbaarde. Een snelle omkeer ten kwade had plaats gevonden, sedert de eerste brief was geschreven. Paulus vermaant de oprecht gelovigen, om zich gescheiden te houden van hen, die een ogenschijnlijk godsvrucht bezitten, maar die de kracht daarvan verloochenden. “Wend u”, zo luidt zijn waarschuwing, “van dezen af” (2 Timotheüs 3:5). Dergelijke vermaning is altijd nodig, altijd toepasselijk, nu evengoed als toen. Wij kunnen ons niet afscheiden van de Christenheid, zonder het Christendom op te geven; maar wij kunnen en moeten onszelf afscheiden van de personen, die de apostel noemt: “vaten tot oneer”. De belofte is, dat “indien iemand zich van dezen reinigt, zal hij een vat zijn tot eer, geheiligd, bruikbaar voor de Meester, geschikt voor alle goed werk” (2 Timotheüs 2:20-21).

Het is belangrijk – hoewel het ook smartelijk aandoet – het verschil in dit opzicht na te gaan tussen de eerste en de tweede brief aan Timotheüs. In de eerste brief wordt van de gemeente gesproken volgens haar waar karakter en haar heerlijke positie als het huis van God, de pilaar en grondslag van de waarheid. In de tweede brief wordt van haar gesproken als wat van haar geworden is door de schuld van hen, aan wier handen zij was toevertrouwd. Neem slechts ter opheldering één plaats uit elke brief.

  1. “Deze dingen schrijf ik u in de hoop spoedig tot u te komen. Maar als ik uitblijf, dan weet gij hoe men zich moet gedragen in het huis van God, dat is de gemeente van de levende God, de pilaar en grondslag van de waarheid” (1 Timotheüs 3:14-15).
  2. “In een groot huis nu zijn niet alleen gouden en zilveren vaten, maar ook houten en aarden; en sommige tot eer, maar andere tot oneer” (2 Timotheüs 2:20). Hier is alles veranderd, en wel ten kwade. In plaats van Goddelijke orde, hopeloze verwarring.

Voor “het huis van God, de pilaar en grondslag van de waarheid” is er “een groot huis” met vaten tot oneer, in de praktijk “de verborgenheid van de ongerechtigheid”. In plaats dat het huis ingericht is naar de wil van God, en zoals welvoegelijk is voor Hem, werd het ingericht volgens de wil van de mensen, en tot zijn eigen verheffing en voordeel. Zo had het kwaad, dat sinds die tijd de zonde en schande van de Christenheid heeft uitgemaakt, zich reeds vroegtijdig vertoond. Toen werd het echter nog overheerst door het goede. De Geest van God heeft, in grote genade, ons de duidelijkste aanwijzingen gegeven voor het donkerste ogenblik van de geschiedenis van de kerk, en heeft het pad van de waarheid afgebakend voor de tijden van het grootste verderf, zodat wij zonder verontschuldiging zijn. Tijden en omstandigheden veranderen de waarheid van God niet.

Waarin de geschiedschrijvers meestal falen

Sommige geschiedschrijvers – hoe treurig ook, het moet gezegd worden – hebben deze droevige vermenging van vaten tot oneer met de vaten tot eer, van naambelijders met ware Christenen, niet in rekening gebracht. Zij waren zelf geen geestelijk gezinde mensen. Vandaar dat zij er zich veeleer op toegelegd hebben de vele onchristelijke en boze wegen van de naamchristenen op te tekenen. Uitvoerig en tot in de minste bijzonderheden hebben zij stil gestaan bij de ketterijen, die de kerk hebben verontrust; bij de misbruiken, die haar hebben ontsierd; bij de strijdvragen, die haar hebben afgeleid. Wij wensen integendeel, door al de lange, donkere bladzijden van haar geschiedenis heen, de zilveren draad op te merken van de genade van God, werkende in de ware Christenen, hoewel nu en dan het bijmengsel zó de overhand heeft, dat het zuivere metaal nauwelijks te ontdekken valt.

God heeft altijd gezorgd, dat er een getuigenis voor Hem overbleef, Hij heeft in alle eeuwen en, alle plaatsen Zijn “geroepenen en geliefden” gehad, al waren die dikwijls alleen in het verborgene op te sporen. Geen oog dan het Zijne kon de zevenduizend in Israël waarnemen, die, in Achab’s en Isébel’s dagen, de knieën voor Baäl niet gebogen hadden. En wij twijfelen er niet aan, of tienduizenden, zelfs uit de donkerste tijden van het Christendom, zullen later gevonden worden te behoren tot de “verheerlijkte” gemeente, die Christus zichzelf voorstellen zal, ten dage als Hij zich met Zijn bruid verenigt. Menig edelgesteente, uit het vuilnis van de Middeleeuwen opgezameld, zal, ten tijde van Zijn kroning, Zijn genade en heerlijkheid weerkaatsen. Gezegende gedachte! Zij vervult zelfs nu de ziel met blijdschap en verrukking.

Heer, verhaast die gezegende dag om Uw eigen Naams wil.

De ware godvruchtigen zijn – van uit hun aard – ootmoedig. Gewoonlijk houden zij zich op de achtergrond en blijven grotendeels onopgemerkt. Geen nederigheid is zo diep en wezenlijk, als die de kennis van de genade te voorschijn roept. Zulke geringe en verborgen personen vinden slechts een kleine plaats op het geschiedenisblad. De indringende, ijverende ketter en de geruchtmakende, ingebeelde dweper ontsnappen minder aan de aandacht. Hierdoor komt het, dat de geschiedschrijver zo zorgvuldig de dwaze beginselen en verkeerde praktijken van dergelijke personen vermeld heeft.

Oorspronkelijke titel: Church History

Vertaald uit het Engels door H.J. Lemkes

In boekvorm verkrijgbaar bij:
Stichting “Uit het Woord der Waarheid”, Postbus 260, 7120 AG Aalten

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW