16 jaar geleden

2 Thessalonika 2 (10 – slot)

Ook deze bijbelcursus is als hulp en ondersteuning voor onze lezers bedoeld, om het Woord van God regelmatig en voortdurend te bestuderen. Uw vragen die uit deze bijbelstudie voortkomen, willen we graag proberen te beantwoorden. Evenzo is het fijn om uw opmerkingen te vernemen …

Hoofdstuk 3:6-9

Vers 10: “Immers, toen wij bij u waren, hebben wij u dit bevolen: Als iemand niet wil werken, zal hij ook niet eten”.

Paulus heeft al op de misstand van de ledigheid gewezen, toen hij nog in het midden van de Thessalonikers was. Reeds daar had hij uitdrukkelijk geboden, dat diegene niet zou eten, die niet werken wilde. Dat was de inzetting die hij hen gegeven had. Zij hadden dus niet alleen zijn eigen voorbeeld (vers 7-9), maar ook een uitdrukkelijk gebod (vers 6). Leer en voorbeeld waren in volledige harmonie.

Wordt dit principe bij onze huidige sociale voorzieningen niet dikwijls met voeten getreden? Het doet al vreemd aan wanneer je hoort, dat mensen die in hongerstaking zijn, noodgedwongen gevoed worden. Waar armoede was, daar was de apostel de laatste die niet graag voor hen zorgde. Hij kon zeggen, dat hij in dit opzicht de woorden van apostelen in Jeruzalem indachtig was (Galaten 2:9-10). Hij liet inzamelingen voor de heiligen uitvoeren.

Wanneer wij als Christenen ons ook niet op die manier laten strikken in de aardse arbeid zoals de mensen van deze wereld, dan betekent dat echter geenszins dat wij niet in een hogere maat ons bewust moeten zijn van onze verantwoordelijkheid met het oog op onze arbeid. Maar toch verwachten wij dagelijks de Heer Jezus. Dat zijn de beide spanningsvelden: aan de enen kant ijverig arbeiden en aan de andere kant de vreugdevolle verwachting van de komst van de Heer. Paulus is ons ook daarin een voorbeeld.

Vers 11: “Want wij horen dat sommigen onder u ongeregeld wandelen door niet te werken, maar zich met andere zaken te bemoeien”.

Nu vinden we een duidelijke beschrijving van de misstand in het midden van deze gemeente (vergadering). De ongeregelden1 gingen niet gelijk op met de anderen en ook niet met het onderwijs van de apostel: zij werkten niet maar hielden zich met andere dingen bezig2, zij scharrelden nutteloos rond.

Het was het gepeupel (of markt-gespuis) die door de Joden in Thessalonika tegen Paulus gebruikt werd om een volksoproer te veroorzaken. Het waren mensen, die daar op de markt rondhingen, in plaats van te werken. Dit soort mensen waren ook in Thessalonika in die tijd goed bekend. Soms voerden zij grote debatten en waren altijd op zoek om iets nieuws te horen. Is het gevaar om tijd met redeneren te verspillen vandaag uitgeband? In velelei opzichten is de telefoon {het mobieltje – vertaler} zeker nuttig, maar het bergt in zich ook het gevaar van misbruik.

Zich met andere zaken te bemoeien: Het werkwoord komt alleen hier voor. Als bijvoeglijk naamwoord vinden we het in 1 Timotheüs 5:13, waar het met “bemoeiziek” vertaald is. “Zich met andere zaken te bemoeien” is enigzins anders dan “zich in vreemde zaken mengen” {of: “zich met zaken van een ander bemoeien”, een ‘bemoeial’ dus – vertaler}, waarover de apostel Petrus schrijft (1 Petrus 4:15). Wie zijn handen niet ijverig gebruikt, moet er acht op geven dat hij niet des te meer zijn tong gebruikt {is hier m.i. meer de gedachte – vertaler}. Het erge aan zulke ongeregelden is, dat zij als een “besmettelijke ziekte” werken.

Vers 12: “Zulke [mensen] nu bevelen en vermanen in [de] Heer Jezus Christus, dat zij rustig werkend hun eigen brood eten”.

Nu wendt de apostel zich indirect tot deze personen en vermaant hen in de Heer Jezus Christus. Zijn zich deze brusters bewust, dat zij zo door hun gedrag de Heer Jezus als hun Heer verloochenen?

Rustig werkend: Met “rustig” beschrijft de apostel hier het geordende leven in rustiger bestendigheid. Zijn leven was geheel anders dan een “stil” leven. Maar het was een leven van bestendige dienst. De weg van herstel kan alleen daarin bestaan, dat deze personen hun eigen brood door hun werk verdienen. Een afwachtende houding op anderen, met welke argumenten dan ook onderbouwd, is hier niet aan de orde.

Vers 13: “Maar u, broeders, moet niet moedeloos worden in goeddoen”.

Als nu de vinger op misstanden onder gelovigen gelegd moet worden, dan is het goed er eerst eens aan te denken, waar wij zelf tekort komen. Het is een koninklijk gebod: “Wie dan weet goed te doen en het niet doet, voor die is het zonde” (Jakobus 4:17). Komen wij daar niet allen tekort? Wij mogen geleerd hebben het kwade te laten, maar dat betekent nog lang niet dat wij ook het goede doen. Daarin moeten wij niet moedeloos zijn. En wanneer ons goeddoen eens misbruikt zou worden, dan is dat nimmer reden, om het na te laten.

Vers 14: “Maar als iemand ons woord door de brief niet gehoorzaamt, tekent hem en gaat niet met hem om, opdat hij beschaamd wordt;”.

Nadat de apostel in vers 12 indirect het ongeregelde aangesproken heeft, spreekt hij nu tot de gelovigen in Thessalonika en zegt hen, hoe zij zich verder gedragen moeten, wanneer deze personen in hun verkeerde weg zouden volharden. In vers 6 had hij er nog over geschreven, dat zij zich van hen moesten onttrekken. Nu gaat hij een stap verder: zij moesten getekend worden.

Tekent hem: Het is zeer ernstig de aanwijzingen in de brief van de apostel niet op te volgen. Was het onttrekken meer een persoonlijke zaak van de afzonderlijke gelovigen (vers 6), zo is het tekenen een zaak van de gehele gemeente, en zij gebeurt openlijk.

En gaat niet met hem om: Dit tekenen heeft consequenties voor het geheel van alle gelovigen van een plaatselijke gemeente. Hen wordt opgedragen om alle contact met deze persoon af te breken. Het doel van deze tuchthandeling is, dat zulke personen beschaamd worden. Zij moeten de isolatie smartelijk ondervinden, opdat zij tot bezinning komen en hun levensweg weer in orde brengen.

Vers 15: “beschouwt hem echter niet als een vijand, maar wijst hem terecht als een broeder”.

Ook dit vers maakt duidelijk, dat de gelovigen het beste voor een ongeregelde persoon moeten zoeken. Ze moeten hem niet als een vijand beschouwen, maar als broeder. Nog steeds moet hij terecht gewezen worden, dat betekent dat wij hem erbij moeten helpen, dat hij weer op de goede weg komt. Hij heeft iemand nodig die hem liefdevol, maar beslist de juiste weg wijst. We mogen nooit zeggen: Dat gaat mij niets aan. Daarbij willen we eraan denken, hoe snel wijzelf iets doen of een weg inslaan, die niet goed is. Hoe dankbaar mogen we dan zijn, wanneer iemand ons daarop wijst.

Op deze plaats breekt Paulus zijn onderwijs over dit punt af. Het geval, dat iemand zich niet terechtwijzen laat, behandelt hij niet. Natuurlijk heeft elk geval zijn grenzen. Maar deze grenzen leggen wij niet vast. Dit wordt door het Woord van God bepaald.

Vers 16: “Moge nu de Heer van de vrede Zelf u altijd op elke manier de vrede geven. De Heer zij met u allen”.

De gelovigen hebben de vervolging van de zijde van een Christus-vijandige wereld te dulden. Nu kwam het gevaar van inwendige moeilijkheden erbij. Dat was hen aangedaan om hen moedeloos te maken. Tot slot van zijn brief bidt Paulus als het ware nog eens voor deze jonge gelovigen, dat de Heer, die Zelf de vrede aan het kruis gemaakt heeft, ja, Die Zelf altijd een intense vrede genoot, hen eveneens altijd en op elke manier vrede geven zou. De Heer heeft in de laatste nacht voor het kruis de discipelen vrede beloofd, ja, Hij wilde hen Zijn vrede geven (Johannes 14:27). In zijn eerste brief heeft Paulus hen de God van de vrede aanbevolen; hier vraagt hij de Heer van de vrede hen vrede te geven.

De Heer zij met u allen: Is de voortdurende tegenwoordigheid van de Heer niet ons grootste geluk? Hij heeft beloofd tot aan de voleinding van de eeuw bij Zijn discipelen te zijn (Mattheüs 28:20). Welk een verfrissende hulpbronnen staan de gelovigen toch ter beschikking.

Vers 17-18: “De groet met de hand van mij, Paulus, wat een teken is in elke brief: zó schrijf ik. De genade van onze Heer Jezus Christus zij met u allen”.

In het algemeen dicteerde Paulus zijn brieven en ondertekende ze, om deze daardoor te bevestigen. Een uitzondering daarin is de Galatenbrief, die hij met eigen hand geschreven heeft. Met zijn ondertekening was de echtheid van een brief bewezen. Mochten zij alle andere brieven, die als van hem afkomstig voorgespiegeld werden, afwijzen (vergelijk hoofdstuk 2:2).

En zoals de apostel zijn brief met de wens om genade begonnen was, zo beëindigt hij hem ook.

NOTEN:
1. Grieks: ataktos = niet in tact.
2. In de beide begrippen “arbeiden” en “zich met andere zaken bemoeien” ligt een woordspeling. Het eerste woord betekent in het Grieks ergazomai en het tweede peri-ergazomai. De woordspeling is eigenlijk: “door niet bezig te zijn maar te beuzelen”.

Werner Mücher, © Folge mir nach

Hier eindigt de bijbelcursus over de beide brieven van Paulus aan de Thessalonikers.

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW