Aanhangsel: Profetische beelden
Genesis 11 – 25
In de geschiedenis van Abraham krijgen we veel profetische aanwijzingen over de wegen die God met de mensen wil gaan. Om ze beter te onthouden, zullen we ze in deze bijlage kort bespreken, ook al zijn we al enkele punten in de lessen tegengekomen.
Het leven van Abraham kan in drie delen worden verdeeld:
- 1e deel: Genesis 11 – 14;
- 2e deel: Genesis 15 – 21;
- 3e deel: Genesis 22 – 25.
Het tweede en derde deel beginnen met de woorden “na deze dingen”. Ze eindigen allemaal met een beeld van de zegen van Israël in het Duizendjarig Rijk.
* * *
Eerste deel
Abraham wordt geroepen (Gen. 11-13)
Na de zondeval nam het verderf op aarde toe. Er waren zeker enkele mensen, bijvoorbeeld Abel, Henoch, Noach, enzovoorts, die trouw bleven aan God. Maar de meesten van hen verlieten de ware God en bezweken voor afgoderij (zie Joz. 24:2). Zodoende riep God Abraham in onbeperkte genade uit zijn familiekring en zijn land.
Op dezelfde wijze heeft God Zijn gemeente (of vergadering, Grieks ekklesia = uitgeroepen) uit de tegenwoordige boze wereld getrokken (Gal. 1:4). Ze is nog steeds in de wereld, maar niet van de wereld (Joh. 17:14-16).
De oorlog tegen de koningen – Melchizedek (Gen. 14)
Aan het einde van de dagen zal er een groot conflict ontstaan in het Beloofde Land, waarbij het schuldige volk der Joden (uitgebeeld in Lot) zal worden betrokken. Dan, wanneer het lijkt alsof de machten van de wereld zegevieren en Israël uitroeien zullen, zal plotseling een machtiger leger dan Abraham tussenbeide komen in de kracht van God. Onze Heer Jezus Zelf, als Koning der koningen en Heer der heren, zal ingrijpen in de strijd van de wereld met Zijn hemelse legerscharen en Zijn volk verlossen (Zach. 14; Op. 19, enz.).
Dan verschijnt Jezus Christus als een “priester naar de orde van Melchizédek”. Zo wordt Hij ons bijzonder in Hebreeën 7 beschreven. Het is opvallend dat alleen in Genesis 14 van Melchizédek zoveel wordt genoemd, dat hij een geschikt voorbeeld van Christus kan zijn: Melchizédek (= koning van de gerechtigheid) is ook koning van Salem (= koning van de vrede); noch het begin noch het einde van zijn leven wordt genoemd; hij brengt brood en wijn aan de vermoeide Abraham, zegent de aartsvader als priester van God, de Allerhoogste en Abraham geeft hem de tiende van alles.
Nu is onze Heer nog steeds verborgen in het heiligdom van de hemel. Pas als Hij als Koning de vijanden van Israël heeft vernietigd, zal Hij, die noch begin noch einde der dagen heeft, Zijn ambt als “Priester tot in eeuwigheid naar de orde van Melchizédek” bekleden (Hebr. 7:17). Als Koning zal Hij een koninkrijk van gerechtigheid en vrede oprichten, en als “Priester naar de orde van Melchizédek” zal Hij uit het heiligdom komen om Zijn volk te zegenen en brood en wijn naar buiten brengen, dus datgene, wat de mensen tot blijvende kracht en vreugde dient.
Zo zijn dus de zegevierende Abraham en de zegenende Melchizedek schaduwen van onze Heer Jezus Christus, Die aan het eind van de dagen in de strijd van de mensen zal ingrijpen en de wereld volledig zal veranderen tot eer van God.
Tweede deel
Na zijn roeping doet Abraham nu enkele ervaringen op, die de Heilige Geest in het Nieuwe Testament als indrukwekkende beelden gebruikt om belangrijke waarheden duidelijk te maken.
Het geloof van Abraham (Gen. 15)
“En hij geloofde in de HEERE, en Die rekende hem dat tot gerechtigheid” (vs. 6). Net zoals Abraham geloofde in de kracht van de opstanding, die in God is, en hem dit tot gerechtigheid gerekend werd, zo wordt ook vandaag een ieder gerechtvaardigd, die “gelooft in Hem die Jezus onze Heer uit [de] doden heeft opgewekt” (Rom. 4:23-25).
Ismaël (Gen. 16)
Volgens het onderwijs van Galaten 4 is Ismaël, de zoon van Hagar die naar het vlees geboren is, een beeld van het verbond van de berg Sinaï, die slaven baart, en van Jeruzalem ten tijde van de apostel, dat met hun kinderen (de Joden) in slavernij was, omdat ze onder de wet stonden. Voor de gelovige Galaten, die toch als christenen tot het “Jeruzalem boven” behoorden, dat vrij is, maar die “onder de wet wilden zijn”, zou dit beeld de ogen moeten openen voor hun christelijke positie en hen helpen, dit weer in te nemen.
De besnijdenis (Gen. 17)
Bij Abraham en zijn nakomelingen moest al wat mannelijk was worden besneden. Deze uitwendige besnijdenis werd meer dan vierhonderd jaar voor de wet ingevoerd; het is Gods oordeel over het vlees, maar pas in de “besnijdenis van Christus” (Kol. 2:11) voltrokken aan hen, die door geloof met Hem verbonden zijn. We zijn met Christus gekruisigd, gestorven en begraven, en hebben de oude mens met zijn daden uitgetrokken. Maar we zijn ook mee opgewekt en levend gemaakt met Hem en hebben de nieuwe mens aangetrokken, die vernieuwd wordt tot kennis naar het beeld van Hem, Die hem geschapen heeft (Kol. 3:10).
De Heer bezoekt Abraham (Gen. 18:1-15)
In dit 18e hoofdstuk hebben we een toespeling op de komst van de Zoon van God onder de mensen en de rijke genade, die Zijn aanwezigheid op aarde zou vergezellen. Deze scène, waarin de Heer op de wijze van mensen aan de tafel gaat zitten, om te eten en Zich met Abraham te onderhouden, is uniek in het Oude Testament en openbaart wat Goddelijke liefde ertoe brengt Mens te worden en als Mens onder de mensen te leven.
God vertelt Abraham zijn plannen (Gen. 18:16-33 en Gen. 19)
De Heer maakt Abraham deelgenoot van het naderende oordeel over Sodom en Gomorra. In tegenstelling tot Lot, die in Sodom woont, in de poort van de stad zit, en denkt dat hij op deze manier de mensen die het oordeel tegemoet gaan van dienst kan zijn, staat Abraham, afgezonderd van de wereld, voor God en doet voorbede voor de door oordeel bedreigde stad. Het gedrag van Abraham, aan wie God ook heeft meegedeeld wat voor soort oordelen Hij binnen korte tijd over de wereld brengen moet, geeft aan ons gelovigen de richting aan. Voor ons, die “in de wereld”, maar niet “van de wereld” zijn, is het een innerlijke afzondering, gekoppeld aan een getrouw getuigenis en een ijverig dienen om te redden.
“Want de zoon van de slavin zal geenszins erven met de zoon van de vrije“1 (Gen. 21:1-21)
Toen Izak, de zoon van de belofte, werd geboren, moesten de slavin en haar zoon Ismaël worden uitgestoten. Een duidelijk beeld dat genade en wet niet verenigd mogen worden (Gal. 4) en dat niet alle afstammelingen van Abraham kinderen van God zijn, maar alleen de kinderen van de belofte (Rom. 9:6-9).
Abraham plant een tamarisk bij de bron Berseba (Gen. 21:22-34)
Hier, aan het einde van het tweede deel van het levensverhaal van Abraham, worden we, zoals aan het einde van het eerste deel, in beeld in die tijd geplaatst, waarin de volkeren hun gedrag jegens de afstammelingen van Abraham zullen veranderen. Zoals Abimelech zich hier realiseert, dat God met Abraham is en een verbond met hem wil sluiten, zo zullen in die dagen de volken tegen de Joden zeggen: “Wij gaan met u mee, want wij hebben gehoord dat God met u is” ( Zach. 8:23). En net als hier Abraham een tamarisk plantte bij de weer in zijn bezit overgegane bron Berseba, zo zal God voor Israël zijn “als de dauw. Hij zal in bloei staan als de lelie, en wortel schieten als de Libanon” (zie: Hos. 14:4-8).
Derde deel
Abraham offert Izak (Gen. 22)
Hier vinden we een van de mooiste voorbeelden van het Oude Testament daarvan, dat God zijn eniggeboren Zoon zou offeren als het Lam zonder gebreken en vlekken aan het kruis. En net zoals God Zijn Zoon uit de dood opwekte, ontving Abraham zijn zoon Izak figuurlijk terug uit de dood (Hebr. 11:19).
De gehoorzaamheid van Abraham op Moria betekende dat God hem een nageslacht beloofde – in het enkelvoud (vs. 18; Gal. 3:16) – Die Christus is, in Wie niet alleen Israël maar alle volkeren gezegend zouden worden (Gal. 3:8).
De betekenis in beeld van de dood van Sara (Gen. 23)
Na het offer van Izak en voor de roeping van de bruid voor Izak sterft Sara. – Hier zien we in beeld de terzijdestelling van Israël: Omdat de meerderheid van de Joden het door de apostelen verkondigde evangelie niet aannam, verbrak God Zijn relatie met Zijn volk, vooraf uitgebeeld in Sara, voor een bepaalde tijd.
De dienaar van Abraham leidt Izak naar een vrouw (Gen. 24)
Nu geeft Abraham zijn dienaar de opdracht om een vrouw voor zijn zoon te nemen en haar naar Izak te brengen. Ook met dit prachtige beeld zijn wij bekend. Na het volbrachte verlossende werk van Christus, na Zijn opstanding en verheerlijking, zond de Vader de Heilige Geest op aarde met de opdracht om een bruid voor Zijn Zoon te roepen. Al bijna tweeduizend jaar is Hij nu bezig; Hij doet dit door mensen het evangelie, de heerlijkheid van Christus en Zijn werk voor te stellen, net zoals de dienaar van Abraham de schatten die voor Rebekka waren meegebracht, tevoorschijn haalde en vertelde over de rijkdommen van Izak. Zodra Rebekka zich voor Izak ontsloten had, verliet ze de wereld waar ze tot dan toe geleefd had, en liet zich door de dienaar van haar bruidegom begeleiden. Zo heeft ook de gemeente een hemelse roeping; de Geest leidt haar Hem tegemoet. Willen wij ook, zoals Rebekka, vrij zijn van alles wat ons in de wereld tegenhoudt en zoals zij zeggen: “Ik zal meegaan” (vs. 58).
Abraham gaf geschenken aan de zonen van de bijvrouwen (Gen. 25)
Nadat de Heer Jezus Zijn bruid aan Zijn zijde heeft opgenomen, zal de bruiloft van het Lam in de hemel plaatsvinden (Openb. 19:6-10). Dan zal de Heer met de hemelse legers verschijnen tot een oorlogszuchtig oordeel over de volkeren, en daarna Zijn duizendjarige regering over de aarde vestigen. In dit koninkrijk van vrede zal Israël het middelpunt zijn en alle beloften aan Abrahams aardse nageslacht zullen dan worden vervuld. Maar ook alle volkeren van de aarde zullen dan in verbinding met Israël gezegend worden en deel hebben aan de vreugde, waarin het verloste Israël zich zal verheugen.
© Bibelkurs.com
Geplaatst in: Bijbelcursussen
© Frisse Wateren, FW