1 Thessalonika 2 – vervolg (6)
Hoe is het vandaag onder hen die door de Heer geroepen een dienst verrichten voor de Heer? Wordt door hen eer gezocht van mensen? Hebben de dienstknechten van God een soort verkiezing nodig – zoals onlangs in Nederland gebeurde (vergelijk artikel “Vreemde verkiezing”) – wie van hen het ‘meest begaafd’ is en het ‘meeste publiek’ trekken, wie van hen het ‘meest populair’ is? En … hoe is met ons allen gesteld? We hebben allen immers een taak van de Heer en voor de Heer in ons leven … Wat kunnen (en moeten) we nog veel leren van de apostel Paulus en zijn medearbeiders, en helemaal van onze Heer en Heiland Jezus Christus. Dat wil onze Heer ook graag: “Leert van Mij”, zei Hij immers!!! …
1 THESSALONIKA 2:5-12
Vers 5-6: “Want wij waren nooit met vleiende taal [bij u], zoals u weet, noch met een hebzuchtig voorwendsel; God is getuige! Ook zochten wij geen heerlijkheid van mensen, noch van u, noch van anderen, hoewel wij als apostelen van Christus [u] tot last hadden kunnen zijn;”.
Met vleiende taal: Zulke taal mag indrukwekkend voor de toeschouwers zijn en aangenaam voor de oren (vergelijk 2 Timotheüs 4:3). Een dienaar van de Heer predikt niet dat, wat de mensen graag willen horen, en ook niet zijn mening, maar het woord van God. Alleen het woord van God kan de harten en gewetens treffen en voor God stellen.
Hebzucht: Paulus verkondigde het evangelie niet vanwege het geld. Hoewel hij ergens anders schrijft, dat dienaren van het evangelie leven zouden (1 Korinthe 9), maakt hij van dit recht geen gebruik. Hij en zijn medearbeiders zouden met goed recht de Thessalonikers ten laste hebben kunnen zijn, maar ze hebben het niet gedaan. Paulus heeft, zolang hij het kon, met zijn eigen handen voor zijn eigen levensonderhoud gezorgd. Hij kon zelfs zijn medearbeiders voor een deel onderhouden. Zijn motieven waren in dit opzicht volkomen zuiver.
Eer van mensen: Voor de apostel de Heer Jezus kende, was hij zeker niet ongevoelig voor de eer van mensen. Nu diende hij zijn Heer en zocht Zijn eer en niet die van zichzelf.
Vers 7: “maar wij waren vriendelijk in uw midden, zoals een voedende moeder haar eigen kinderen koestert”.
Nu gaat de apostel onmiddellijk over tot een beschrijving van hun gedrag onder de jongbekeerden in Thessalonika; daarmee sluit hij aan bij hoofdstuk 1 vers 5: “hoe wij onder u geweest zijn”. We vatten de afzonderlijke punten eerst eens samen:
- zij waren in hun midden vriendelijk zoals een voedende moeder;
- zij hadden hen het evangelie verkondigd;
- zij waren bereid hen hun eigen leven mee te delen;
- zij hadden hen lief gekregen;
- zij werkten dag en nacht, om hen niet lastig te vallen;
- zij waren heilig, rechtvaardig en onberispelijk;
- zij vermaanden en vertroostten hen als een vader zijn eigen kinderen.
Als een voedende vrouw: Nu gebruikt Paulus voor zijn houding tot de gelovigen een beeld, waarmee hij de vriendelijkheid van zijn liefde duidelijk voor ogen schildert.Het Griekse woord voor “voedende moeder” (trophos) betekent ook “verzorgster, voedster”. Het gaat om een vrouw, die kleinkinderen verpleegt en ten eerste eens verzorgt; hier echter zijn het haar eigen kinderen, die zij met zorgen omringt.
Deze gezindheid vinden we ook bij de Heer Jezus, als Hij in Zijn laatste dagen van Zijn leven op aarde Jeruzalem vergaderen wilde als een hen haar kuikens (Mattheüs 23:37). Hij had deze stad graag onder Zijn bescherming genomen en elk gevaar, dat haar bedreigde, afgewend.
Vers 8: “Zó wilden wij, in onze grote genegenheid voor u, u niet alleen graag het evangelie van God, maar ook onze eigen levens meedelen, omdat u ons lief geworden was”.
Nu vinden wij een voorbeeld voor deze moederlijke liefde. Zij hebben niet alleen onder hen gepredikt, nee, hun liefde tot de gelovigen ging zó ver, dat zij hen hun eigen leven wilden meedelen; zij wilden zich voor de gelovigen helemaal opofferen. Denken wij daarbij weer niet onmiddellijk aan onze Heer, die hét grote Voorbeeld voor toewijding aan het kruis is en die aan het kruis daadwerkelijk Zijn eigen leven “meegedeeld” heeft? Dat is de gezindheid van de Goede Herder, die Zijn leven voor de schapen geeft. Paulus was evenzo een echte herder.
Vers 9: “Want u herinnert zich, broeders, onze arbeid en onze moeite. Terwijl wij nacht en dag werkten om niemand van u een last op te leggen, hebben wij u het evangelie van God gepredikt”.
Nu nog een voorbeeld voor hun voorbeeldige houding en inachtneming: Zij hebben zich grote moeite getroost en waren zeer ijverig. Wanneer zij niet met het Woord dienden, werkten zij met hun eigen handen, en dat dag en nacht; dat betekent wel zoveel als “bij dag en nacht”. Natuurlijk hebben de apostelen ook geslapen. Aan de andere kant betekent het, dat Paulus dag en nacht bad. Hij werkte niet alleen voor zichzelf, maar ook voor hen, die bij hem waren (Handelingen 20:34).
Vers 10: “U bent getuigen, alsook God, hoe heilig, rechtvaardig en onberispelijk wij ons onder u die gelooft, hebben gedragen”.
Hij riep de Thessalonikers en God zelf aan als getuigen van zijn dienst. Wat een eigenschappen bepaalden toch zijn dienst voor hen! Zij gedroegen zich heilig (in het Duits: goddelijk; in het Grieks hosios), dat betekent: rein, vroom, in volle toewijding aan God. Zij waren rechtvaardig: zij gaven ieder wat hem toekwam; er was in hun houding tot de mensen niets, waarop iets was aan te merken. Zij waren onberispelijk: niets was er, wat niet in orde of een aanstoot geweest zou zijn.
Vers 11-12: “U weet immers hoe wij, als een vader zijn eigen kinderen, ieder van u vermaanden en vertroostten, en betuigden dat u zou wandelen God waardig, die u roept tot zijn eigen koninkrijk en heerlijkheid”.
Als een Vader: In vers 7 had hij het beeld van een voedende vrouw gebruikt, die haar eigen kinderen verzorgt, dus een moeder. Nu gebruikt hij het beeld van een vader, die zijn eigen kinderen vermaant (parakaleo; of vertroost, bemoedigt, hen bijstaat: zie voor de uitleg van vers 3) en troost1. Hier zien wij overigens heel mooi de verschillende taken van de ouders met het oog op hun kinderen. De moeder verzorgt en voedt, de vader vermaant, vertroost en betuigt (brengt bij, instrueert, leert, schoolt; voedt op, onderwijst).
En betuigden: Een vader heeft wezenlijk aandeel aan de opvoeding van de kinderen, en dat niet als laatste daardoor, dat hij “betuigd”; hij onderricht in de gedachten van God. Zo was Paulus een goede vader: hij stelde de jonge gelovigen voor, dat zij God waardig zouden wandelen2. Zij waren geroepen tot het koninkrijk en de heerlijkheid van God.
Gods eigen rijk: Het is het plan van God eenmaal alles op aarde en in de hemelen is onder de Heer Jezus te samen te brengen (Efeze 1:10). Dan zal God een rijk hebben, dat volgens Zijn beginselen regeerd wordt, en wel door een Koning naar Zijn hart. De gelovigen mogen nu al de autoriteit van de HEER JEZUS in hun persoonlijk en gemeenschappelijk leven erkennen. Dan komt hun wandel overeen met dit rijk. Zij zijn geroepen, spoedig met Christus (als de koning van dit rijk) daarin te heersen als koningen. In de huidige tijd zijn wij onderdanen in dit rijk, waar Christus door de wereld absoluut nog wordt afgewezen, maar spoedig zullen wij met Hem heersen.
Gods eigen heerlijkheid: De Heer Jezus is de weerspiegeling van de gehele heerlijkheid van God. De gelovigen zullen deze heerlijkheid bij het binnentreden in het Vaderhuis zien (Johannes 17:24). Maar hier in dit vers wordt de heerlijkheid van dit rijk bedoeld. Daarover hebben ook de apostel Petrus (2 Petrus 1:17) en Johannes (Openbaring 21:10) geschreven. Petrus heeft van de heerlijkheid van “de Koning” geschreven, Johannes van de heerlijkheid van de “bruid van deze Koning”, het nieuwe Jeruzalem.
Wordt D.V. vervolgd.
2. De apostel schrijft meerdere malen van een waardige wandel: in Kolosse 1:10: “waardig de Heer”, in Efeze 4:1: “waardig de roeping” en in Filippi 1:27: “waardig het evangelie van Christus”.
Werner Mücher, © Folge mir nach
Geplaatst in: Bijbel
© Frisse Wateren, FW